Zoönosen
Als er geen maatregelen genomen worden om de steeds vaker voorkomende gevallen dat een dierziekte op mensen overspringt aan te pakken, zullen er in 2050 twaalf keer zoveel mensen overlijden aan vijf zoönotische ziekten zoals Ebola, Marburg, Nipah, Machupo en Sars-CoV-1 en-2.
De dierziekten vogelgriep en blauwtong staan centraal in het commissiedebat van de commissie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op donderdag 13 juni 2024 van 17.30 tot 21.30 uur. Namens het kabinet zijn demissionair minister Piet Adema van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en demissionair minister Pia Dijkstra voor Medische Zorg aanwezig.
Zoönosen zijn infectieziektes die van een dier op de mens kunnen overgaan. In Nederland vooral voorkomende zoönosen zijn:
- Anaplasmose
- Apenpokken
- Ascaridose
- Aspergillose
- Botulisme
- Brucellose
- Campylobacter
- Chlamydiose
- Colibacillose
- COVID-19
- Creutzveld Jacob/BSE/CWD
- Cryptosporidiose
- Dermatophytose (Ringworm)
- Ecthyma (Orf)
- Fasciolose (Leverbot)
- Hantavirus
- Hondsdolheid
- Hydatidose
- Kattenkrabziekte (Bartonella henselae)
- Larva migrans
- Leishmaniose
- Leptospirose
- Listeriose
- Lyme borreliose
- MRSA
- Marburgvirus
- Miltvuur (Antrax)
- Myxomatose
- ND
- Nipah
- Papagaaienziekte
- Psittacose
- Q-koorts
- Rabiës (hondsdolheid)
- Runderpest
- Salmonellose
- Schurft
- Taeniase en cysticercose
- Toxocarose
- Toxoplasmose
- Trichinellose
- Tuberculose
- Usutu
- Vlekziekte
Een uitbraak van New Castle Disease (NCD) op een pluimveebedrijf in het zuiden van Brazilië heeft forse gevolgen voor de export van pluimveeproducten vanuit Brazilië. De export naar grote delen van de wereld ligt stil, terwijl het land een van de grootste exporteurs van pluimveeproducten is.
Ongeveer twee derde van de verwekkers van infectieziekten is afkomstig van dieren. Mensen kunnen besmet raken via voedsel of water of lucht en via direct contact met besmette dieren of mest. Ook kunnen zoönosen via teken en muggen worden overgebracht. Bij tekenbeten denken we meestal aan de ziekte van Lyme, maar teken kunnen ook een andere nare ziekte overdragen waar je in het ergste geval hersen- of hersenvliesontsteking van kunt krijgen. Het gaat om tekenencefalitis, een ziekte die langzaam maar zeker oprukt.Het woord zoönose is afgeleid van de Griekse woorden zoön (dier) en nosos (ziekte). Veel levensbedreigend verlopende infectieziekten zijn zoönosen, daar deze bacteriën, protozoa, virussen of wormen vaak zijn aangepast om in hun specifieke gastheer te overleven zonder al te veel schade aan te richten, maar deze bij andere gastheren een heftige immuunreactie oproepen. Het verschijnsel waarbij menselijke aandoeningen worden overgedragen op dieren, wordt antroponose genoemd.
Er wordt onderzoek gedaan naar aandoeningen die door teken worden overgedragen, zoals de ziekte van Lyme, veroorzaakt door de Borrelia-bacterie. Maar er zijn verschillende Borrelia-soorten die verschillende symptomen bij mensen veroorzaken, variërend van koorts tot neurologische klachten. Door te onderzoeken of bepaalde Borrelia soorten specifiek bij bepaalde dieren voorkomen, kunnen gerichtere maatregelen worden genomen om ziekte te voorkomen. Het aantal gemelde tekenbeten in Nederland lag in 2022 een stuk lager dan in voorgaande jaren. Jaarlijks zijn er naar schatting bijna 1,5 miljoen tekenbeten bij mensen in Nederland. Het droge weer van vorig jaar is mogelijk de oorzaak van het relatief lage aantal beten.
Ander onderzoek betreft de risico’s van zoönosen die via wilde dieren op de mens worden overgedragen. Zo is aangetoond dat bij vossen een lintworm (Echinococcus multilocularis) voorkomt die een ernstige ziekte bij mensen kan veroorzaken.
In diverse onderzoeken naar de gezondheidsrisico’s voor omwonenden van veehouderijen worden ook de risico’s van zoönosen via de leefomgeving meegenomen. Q-koorts, veroorzaakt door de Coxiella-bacterie, is een voorbeeld van een zoönose die door de lucht kan worden overgedragen.
Door zwemmen kunnen mensen de bekende zwemmersjeuk oplopen. Wanneer zij met de zoönotische Trichobilharzia in aanraking komen krijgen ze daar bulten van. Dit is een van de meest voorkomende klachten bij zwemwater in Nederland.
In de jaren 80 experimenteerde de toenmalige Sovjet-Unie met het geschikt maken van het marburgvirus voor biologische oorlogsvoering. Wetenschappers van Biopreparat ontdekten dat, in aerosolvorm, er slechts een paar virusdeeltjes nodig waren voor het infecteren van een slachtoffer. Ze onderzochten verder hoe dit virus met een intercontinentale raket van het type SS-18 ingezet kon worden tegen bevolkingscentra in NAVO-gebied. Nadat een van de wetenschappers, dr. Nikolai Ustinov, zichzelf per ongeluk geïnjecteerd had met Marburg, konden zijn collega’s uit zijn stoffelijk overschot een nog dodelijkere versie van het virus isoleren en cultiveren. Deze werd variant U genoemd naar dr. Ustinov. Volgens Alibek waren de Sovjets in 1991 zover dat ze Marburg-variant U in grote hoeveelheden konden produceren. Volgens de plannen zouden dan tien afzonderlijk richtbare, met Marburg U geladen koppen op de genoemde raketten geplaatst worden die daarna in het operationele arsenaal van de Sovjets zouden worden opgenomen. Sinds het vertrek van Ken Alibek is weinig tot niets meer bekend over de status van het huidige Russische onderzoek naar en/of ontwikkeling van biologische wapens.
Partners die samenwerken op velerlei expertiseterreinen van zoönose in binnen- en buitenland zijn: het Wageningen Bioveterinary Research, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Gemeentelijke Gezondheidsdienst, de faculteit Diergeneeskunde bij de Universiteit Utrecht het Institute for Risk Assessment Sciences, Dutch Wildlife Health Centre, het European Centre for Disease Prevention and Control, de European Food Safety Authority,, de Wereldgezondheidsorganisatie en de World Organisation for Animal Health / Office International des Epizooties, RIVM, WHO, Collaborating Centre for Risk Assessment of Pathogens in Food and Water, European Union-referentielaboratorium voor Salmonella en nationaal referentielaboratorium voor diverse voedsel overdraagbare bacteriën en zoönotische parasieten.
De NVWA heeft op 28 april 2023 een melding uit Frankrijk ontvangen dat bij een aap, afkomstig van een groep apen die via een bedrijf in Nederland in de EU was geïmporteerd, tuberculose was vastgesteld. De NVWA stelde vervolgens de ministeries van LNV en VWS op de hoogte en heeft het bedrijf geblokkeerd. De apen die nog in Nederland aanwezig waren zijn door de NVWA onderzocht op besmetting met tuberculose, waarbij 15 dieren inderdaad positief op een variant van het Mycobacterium tuberculosis complex bleken te zijn, waarop bij de import en intraverkeer binnen de EU niet is getest. Uiteindelijk zijn op verzoek van de eigenaar alle nog in Nederland aanwezige apen geëuthanaseerd. De NVWA heeft daarnaast contact gezocht met het RIVM en de tuberculose-arts van de regionale GGD. Deze hebben de casus geanalyseerd en de risico’s voor de volksgezondheid als verwaarloosbaar klein beoordeeld. Na aanvullend onderzoek bij Wageningen Bioveterinairy Research (WBVR) werd de tuberculosebacterie getypeerd als Mycobacterium bovis caprae, dit is een andere variant dan de humane variant die over het algemeen bij mensen en apen wordt gevonden (M. tuberculosis). De apen waren niet meer geschikt voor het onderzoeksdoel waarvoor ze waren gekomen, noch was gebruik in een dierentuin mogelijk omwille van de gezondheidsrisico’s voor andere apen en voor bezoekers. Het is ons niet bekend wat er met de apen uit dezelfde groep in de andere EU-lidstaten is gebeurd.
Nederlandse onderzoeksinstellingen hebben in principe de afspraak gemaakt dat apen voor dierproeven niet uit het buitenland afkomstig kunnen zijn. Deze afspraak geldt in Nederland maar niet in andere EU-lidstaten, waar de apen voor bestemd waren. De import van apen is vooralsnog noodzakelijk aangezien er voor dierproeven in Europa met name op gebied van infectieziekten en ernstige neurologische aandoeningen -naast andere dieren- nog altijd apen gebruikt moeten worden. Deze onderzoeksgebieden zijn complex en daarom (nog) niet na te bootsen in beschikbare proefdiervrije technieken. Voor het verkrijgen van deze dieren zijn onderzoeksinstellingen grotendeels afhankelijk van toelevering van buiten Europa. Toepassing van de regelgeving van de Europese Unie en de actieve monitoring op de aanwezigheid van alle varianten van het Mycobacterium tuberculosis complex, maakt dat de risico’s beheersbaar zijn en gezien het feit dat deze dieren geen contact hebben met het publiek is het risico onzes inziens acceptabel in het licht van het maatschappelijk doel wat aan deze transporten ten grondslag ligt.
Soorten Zoonosen
Apenpokken/Monkeypox/MPXV/hMPXV A.1.
Bij gehandicapteninstelling Lunet in Eindhoven is bij twee mensen Apenpokken (mpox) geconstateerd. Het gaat om een besmetting op de woonlocatie Eckartdal. Contact met andere groepen en locaties wordt vermeden en er zijn “beschermingsmiddelen ingezet” om verdere verspreiding te voorkomen. In Nederland hebben zich tussen april 2022 en juli 2024 zo’n 1.300 besmettingen, het overgrote deel in 2022, met de mildere (Clade II) variant van het virus voorgedaan. Sinds voorjaar 2023 is het aantal besmettingen zeer beperkt. In 2024 zijn tot nu toe bijna twintig gevallen gemeld. In Zweden is de eerste besmetting met de nieuwe, gevaarlijkere variant van het apenpokkenvirus in augustus 2024 gemeld. Dat meldde de Zweedse gezondheidsautoriteit. Het gaat om het type clade 1b. De patiënt was besmet geraakt in Afrika waar een grote uitbraak van clade 1-apenpokken is. De persoon is behandeld en moet zich aan bepaalde gedragsregels houden. Volgens de Zweden zijn er op dit moment geen aanvullende maatregelen nodig. Ze zeggen de uitbraak zeer serieus te nemen en houden rekening met meer “incidentele geïmporteerde gevallen. In Pakistan zijn ook clade 2 apenpokken geconstateerd bij drie mensen die vanuit de Verenigde Arabische Emiraten reisden. Meestal worden mensen niet heel erg ziek van een clade 2-infectie. Clade 1 is gevaarlijker. Volgens de Europese gezondheidsdienst ECDC raken meer mensen met die variant besmet en is er onder die groep een groter percentage ernstig zieken. De Europese tak van de Wereldgezondheidsorganisatie WHO acht het waarschijnlijk dat de komende dagen en weken in Europa meer “geïmporteerde gevallen” opduiken. China gaat het komende half jaar mensen en goederen die het land binnenkomen controleren op mpox. De Afrikaanse volksgezondheidsorganisatie Africa CDC waarschuwde al voor een forse uitbraak van mpox. De organisatie heeft het over een ‘continentale noodsituatie’. Het Deense bedrijf dat een vaccin tegen mpox maakt, wil de productie ervan opvoeren. Bavarian Nordic verwacht dit jaar 2 miljoen extra doses te kunnen leveren en 10 miljoen tegen het eind van 2025. Ook wil het bedrijf technologie delen met een aantal Afrikaanse fabrikanten om het vaccin ook in Afrika te kunnen produceren. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft de opmars van de nieuwe variant aangemerkt als een internationale noodsituatie. De nieuwe variant is besmettelijker en gevaarlijker dan vorige varianten. Volgens de WHO raakten dit jaar al meer dan 14.000 mensen besmet met het virus. Ook vielen er meer dan 500 doden, aanzienlijk meer dan een jaar eerder. In Congo circuleren al meer dan tien jaar mpox-virussen, maar het afgelopen jaar is het aantal besmettingen en doden flink gestegen. 3 september meldde Congo over de voorgaande week meer dan 1000 nieuwe mpox-gevallen. In hun laatste update over de uitbraak meldde CDC dat er dit jaar in twaalf Afrikaanse landen meer dan 21.300 vermoedelijke of bevestigde gevallen en 590 sterfgevallen zijn gemeld. Duitsland schonk 100.000 doses van het mpox-vaccin aan de Afrikaanse landen. De vaccins komen uit de voorraad van het Duitse leger. Nederland zou 3 miljoen euro aan de WHO geven in plaats van het weggeven van de eigen voorraad, maar gaat nu toch 13.200 vaccins geven, nadat de Tweede Kamer het kabinet daar in een motie om had gevraagd. De vaccins gaan naar de Health Emergency Preparedness and Response Authority, een organisatie van de Europese Commissie. Die moet er vervolgens voor zorgen dat de vaccins op de juiste plek terechtkomen. Daarnaast schenkt Nederland 3 miljoen euro voor verdere inkoop en verspreiding van vaccins.
Mpox kent twee versies. Clade 1 komt oorspronkelijk uit Congo en omgeving en clade 2 uit West-Afrika. Die tweede variant ging twee jaar geleden rond in Europa. Die uitbraak trof vooral mannen die wisselende seksuele contacten met mannen hebben. In de Europese Unie, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein raakten meer dan 22.000 mensen met die virusvariant besmet. Onder hen waren ongeveer dertienhonderd mensen in Nederland. Het is nog niet duidelijk of clade 1b dodelijker is dan eerdere varianten en hoe de verspreiding van het virus in Europa uitpakt. In Afrika overlijden relatief veel mensen na een besmetting, maar dat kan volgens virologen ook komen door andere gezondheidsrisico’s of een zwak zorgsysteem. De Europese gezondheidsdienst ECDC zegt dat het risico voor Europa heel laag is en dat beschikbare vaccins effectief zijn. Volgens het RIVM is in Nederland nog geen besmetting met clade 1b vastgesteld.
Aspergillose
Een van de gevaarlijkste infectieuze schimmelziekten is aspergillose. Er zijn verschillende soorten Aspergillus- schimmels die vogels van verschillende leeftijden treffen. Een slechte omgeving en hygiënische omstandigheden rond vogels in de broederijen of boerderijen zijn belangrijke bronnen van infectie. Getroffen vogels met Aspergillussoorten vertonen ademhalingssymptomen en laesies, evenals hersen- en huidaandoeningen. Aspergillose is een belangrijke beroeps gebonden zoönotische mycose die vooral personen en werknemers treft die in direct contact staan met de besmette vogels. Het ademhalingsbeeld van aspergillose bij mensen is gewoonlijk zeer ernstig, vooral bij immuun gecompromitteerde patiënten. De diagnose van aspergillose hangt af van conventionele isolatie en identificatie van de veroorzakende schimmels, serologische detectie van antilichamen of het gebruik van moleculaire identificatietechnieken. Het toepassen van goede hygiënische maatregelen met goede omgevingsomstandigheden rondom vogels is dat wel zeer cruciaal om een dergelijke infectie te voorkomen. Behandeling van aangetaste vogels met behulp van specifieke antischimmelmedicijnen is nutteloos, vooral in ernstige gevallen of in latere stadia. Mensen moeten alle hygiënische voorzorgsmaatregelen nemen tijdens de omgang met vogels en de omgeving. Getroffen personen kunnen worden behandeld met specifieke antischimmelpreparaten. Ook Aspergillus fumigatus, waar mensen met een lage weerstand ernstig ziek van kunnen worden en zelfs aan kunnen overlijden, wordt steeds resistenter tegen schimmeldodende medicijnen.
Geschat lopen ongeveer 1100 patiënten per jaar in Nederland een ernstige aspergillose-infectie op. Iedereen in Nederland ademt sporen van de schimmel in. Alleen mensen met een verlaagde weerstand lopen echt risico. Als afweercellen de schimmelsporen niet op tijd opruimen, heb je kans dat ze ontkiemen en je een infectie krijgt. Die ontkiemde schimmelsporen kunnen vervolgens het longweefsel ingroeien, waardoor schade ontstaat. “In feite wordt de long afgebroken. Als de infectie daarna naar andere organen verspreidt, bijvoorbeeld de hersenen, ontstaat er een heel ernstige situatie’. Bij mensen met een slechte afweer, bijvoorbeeld patiënten met leukemie, is er een verhoogd risico op overlijden. Zelfs met behandeling van antischimmelmiddelen, waar de Aspergillus fumigatus dus resistenter tegen wordt, komen patiënten er niet altijd bovenop. “Die medicijnen remmen vaak de schimmel, maar kunnen niet doden. Bij patiënten met ernstige griep op de intensive care (ic) of patiënten waarbij de schimmel al is verspreid naar de hersenen, is de kans op overlijden ongeveer 50 procent en bij mensen met leukemie is de kans ongeveer 20 procent. Het behandelen van schimmelinfecties is moeilijk. De celstructuur van schimmels is namelijk erg vergelijkbaar met menselijke cellen wat het heel moeilijk maakt om geneesmiddelen te ontwikkelen die de schimmel doodmaken, zonder ook de menselijke cellen aan te vallen. Er zijn zorgen over de toenemende resistentie tegen azolen, de ‘belangrijkste klasse’ als het gaat om antischimmelmedicijnen. Om erachter te komen waar en hoe de Aspergillus fumigatus zich in Nederland verspreidt, gaat Wageningen Universiteit aan de slag met ‘schimmelvallen’. Vier weken lang worden de driehoekvormige constructies opgehangen op zoveel mogelijk plekken in Nederland, om schimmelsporen op te vangen. Er zijn twee nieuwe medicijnen in ontwikkeling maar het meest belovende nieuwe medicijn wordt ook gebruikt voor het beschermen van gewassen. En dat is precies waardoor de Aspergillus fumigatus in eerste instantie resistent is geworden voor azolen. Wanneer de menselijke medicijnen hetzelfde zijn samengesteld als de bestrijdingsmiddelen, zoals met azolen, werkt de medicatie voor mensen dus minder goed. De schimmel is dan al resistent geworden tegen de soort bestrijding. “Er is 18 jaar aan het nieuwe medicijn gewerkt en is bijna beschikbaar.
Brucellose
Sinds 1999 is Nederland en in 2003 België officieel vrij verklaard van brucellose. In België was de laatste uitbraak van brucellose in 2000. In juli 2010 is in Nederland een geval van Brucellose geconstateerd. In de periode 2016-2019 kwam Brucellose nog wel voor in Nederland bij enkele honden, geïmporteerd uit het buitenland. Besmetting bij mensen was er niet. Er worden echter jaarlijks meerdere importgevallen geconstateerd. In Zuid-Europese landen en de nieuwe lidstaten van de Europese Unie vormt Brucellose nog steeds een belangrijk probleem.
Brucellose (bij mensen Maltakoorts) is een infectieziekte bij zoogdieren die wordt veroorzaakt door bacteriën uit het geslacht Brucella. In 1887 werd deze bacterie voor het eerst geïsoleerd door de Britse militair chirurg Sir David Bruce op Malta. *Brucella abortus veroorzaakt Brucellose bij runderen. Dit wordt ook wel abortus bang genoemd naar de eerste die de ziekte beschreef, Bernhard Bang. *Brucella melitensis en Brucella ovis veroorzaken het bij schapen en geiten *Brucella suis veroorzaakt brucellose bij varkens *Brucella canis veroorzaakt Brucellose bij honden De Brucella-bacterie wordt door besmette dieren uitgescheiden in melk, urine, ontlasting en vruchtwater. Via voer en drinkwater komt de bacterie in de maag en de darmen, waar het in het bloed wordt opgenomen. De bacterie nestelt zich in de uier en de baarmoeder. De ziekte heeft een incubatieperiode van tien dagen tot enkele maanden.
Drachtige dieren die besmet zijn met Brucellose kunnen een miskraam krijgen, of de jongen worden te vroeg of dood geboren. De placenta komt vaak niet los en er ontstaat een baarmoederontsteking. Ook kan het dier mastitis (uierontsteking) krijgen waardoor de melkgift vermindert. Mannelijke dieren kunnen ontstekingen krijgen aan de testikels en onvruchtbaar worden.
Naast de miskramen zijn er meestal weinig andere symptomen, waardoor Brucellose niet direct wordt opgemerkt en de bacterie zich ongestoord kan uitbreiden. Vooral bij een miskraam wordt een grote hoeveelheid bacteriën met de vrucht naar buiten gebracht.
Brucellose bij mensen wordt met name door Brucella melitensis veroorzaakt en wordt ook wel Maltakoorts, Middellandse-Zeekoorts of ziekte van Bang genoemd. De besmetting vindt plaats door contact met besmette dieren, het drinken van rauwe melk of ongepasteuriseerde zuivelproducten. Een besmetting van de ene mens op de andere mens wordt zeldzaam, maar is niet onmogelijk De naam Maltakoorts verwijst naar de Maltees Themistocles Zammit, die de manier van overdracht door melk ontdekte. Meestal uit brucellose bij mensen zich in griepachtige verschijnselen. Maar zwangere vrouwen kunnen ook een miskraam krijgen. Brucellose wordt bij de mens bestreden met antibiotica. Wanneer er tijdig begonnen wordt, zijn er goede vooruitzichten op volledige genezing. Er bestaat een vaccinatie tegen Brucellose, maar deze geeft maar een paar weken bescherming. Door middel van bloedonderzoek is te zien of er antistoffen tegen de bacterie zijn aangemaakt en het dier Brucellose heeft (gehad). Dit bloedonderzoek wordt uitgevoerd door de Gezondheidsdienst voor Dieren op de bloedmonsters die genomen zijn voor CAE- en CL-onderzoek. Alle positieve dieren worden afgevoerd. Na twee maanden wordt het bloedonderzoek herhaald op het besmette bedrijf. Dit onderzoek is onderdeel van de diergezondheidsmonitoring in Nederland. Iedere koe die een miskraam of een te vroeg of doodgeboren kalf heeft gekregen, wordt ook onderzocht op Brucellose. Daarnaast worden oudere runderen op twintig procent van de bedrijven onderzocht.
Creutzveld Jacob/Chronic Wasting Disease/Zombieherten (CJD)/Gekke koeienziekte
De gekkekoeienziekte is aangetroffen bij het kadaver van een koe in Nederland. Dat heeft het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bekendgemaakt. Het gaat om een boerderij in Zuid-Holland. De aangetroffen variant isniet gevaarlijk is voor mensen. De Nederlandse autoriteiten hebben daarnet ook bevestigd dat het om de atypische variant van BSE gaat. Het gaat dus om de sporadische ouderdomsvorm van BSE die heel af en toe opduikt. “Het vlees van het dier is bovendien niet in de voedselketen terechtgekomen en vormt geen gevaar voor de voedselveiligheid. Er zijn twee varianten van de gekkekoeienziekte: de atypische en de klassieke variant. Het is belangrijk om te weten welke soort dit kadaver had, want de klassieke variant is zeer gevaarlijk voor mensen. Zo kan die de ziekte van Creutzfeldt-Jakob veroorzaken, een dodelijke hersenziekte. De atypische variant, die sporadisch en spontaan kan voorkomen bij oudere koeien, is vooral vervelend voor de koe zelf. De klassieke variant, die ontstaat door besmet voer, werd voor het eerst in 1986 gevonden in Groot-Brittannië en vanuit daar verspreidde die zich naar andere landen. Meer dan 180.000 besmette runderen moesten toen in Engeland worden afgemaakt. Vanaf 1987 werd bij 88 runderen afkomstig uit Nederland een klassieke variant van de gekkekoeienziekte vastgesteld. Drie mensen overleden in Nederland aan de ziekte van Creutzfeldt-Jakob. Vooral mensen rond de dertig jaar oud werden getroffen door de ziekte. Eenmaal besmet is er weinig tegen te doen. Patiënten ervaren zware pijn door aantasting van het zenuwstelsel. Ook ervaren zij angsten en hallucinaties, waarna ze dement worden. Binnen een tot twee jaar is de ziekte vaak dodelijk. De laatste keer dat de atypische gekkekoeienziekte voorkwam in Nederland, was in 2011. Tot nu toe was BSE bij runderen de enige prionziekte bij dieren die op mensen is overgedragen. Vergeleken met BSE lijkt CWD een bredere perifere distributie van prionen te hebben en een veel efficiëntere horizontale transmissie. CWD-prionen zijn gemakkelijk gedetecteerd in veel perifere weefsels en biologische vloeistoffen, waaronder spieren, huid, lymfeklieren, speekselklieren, urineblaas, pancreas, nieren, darmen, bloed, urine, ontlasting en speeksel. Dit maakt CWD-prionen toegankelijker voor blootstelling aan andere dieren en mensen dan BSE-prionen.
Herten
Twee jagers in de Verenigde Staten zijn in 2022 hoogstwaarschijnlijk overleden aan de ziekte van ‘zombieherten’ na het eten van geïnfecteerd hertenvlees. Een zombievirus dat de hersenen in een spons verandert, kan overslaan op mensen. Twee mannen in Wyoming stierven aan de chronische slopende ziekte. Deskundigen hadden gewaarschuwd dat de ziekte, met een sterftecijfer van bijna 100%, van herten op mensen zou kunnen overgaan. Een nieuwe studie beweert dat dit al is gebeurd. Een 72-jarige man ontwikkelde verwarring en agressie en kreeg epileptische aanvallen. Hij stierf binnen een maand. Na zijn dood werd bij hem een degeneratieve hersenziekte vastgesteld die leek op de gekkekoeienziekte. De andere jager stierf ook. Bij de ziekte van zombieherten degeneren de hersenen langzaam tot een sponsachtige consistentie en de dieren vóór de dood kwijlen en staren wezenloos. Er zijn geen behandelingen of vaccins en de ziekte is 100% dodelijk. De ziekte is zo besmettelijk dat als één dier positief test, de hele kudde als besmet wordt beschouwd. Tot nu toe is het aangetroffen bij dieren in ten minste 32 Amerikaanse staten, vier Canadese provincies en vier andere landen. CJD wordt veroorzaakt door verkeerd gevouwen eiwitten – wanneer eiwitten niet in de juiste vorm vouwen – genaamd prionen. Na infectie reizen prionen door het centrale zenuwstelsel, waardoor prionafzettingen achterblijven in hersenweefsel en organen. Net als CJD wordt CJD veroorzaakt door verkeerd gevouwen prionen, hoewel patiënten hoogstwaarschijnlijk willekeurig worden getroffen. Het kan meer dan een jaar duren voordat een besmet dier symptomen ontwikkelt, waaronder drastisch gewichtsverlies , struikelen en lusteloosheid. Een vrouw uit Michigan (55) stierf aan een gekkekoeienziekte . CJD heeft de bijnaam ‘zombiehertenziekte’ omdat het ervoor zorgt dat delen van de hersenen langzaam degenereren tot een sponsachtige consistentie en dieren zullen kwijlen en wezenloos staren voordat ze sterven. De exacte transmissieroute is nog niet volledig bekend, maar er wordt aangenomen dat de ziekte van dier tot dier wordt verspreid door het eten van voer of water dat is verontreinigd met geïnfecteerde uitwerpselen of door blootstelling aan karkassen. Direct contact, inclusief speeksel, bloed, urine en zelfs geweifluweel tijdens de jaarlijkse vervelling, kan ook bijdragen aan de overdracht van de ziekteverwekker. Elk hert dat op een boerderij sterft, moet voortaan worden getest. Omdat de ziekte zo besmettelijk is, wordt de hele kudde als besmet beschouwd als één dier positief test. Er wordt aangenomen dat de aandoening alleen dieren zoals herten, elanden, rendieren, kariboes en elanden infecteert. Chronische verspillingsziekte werd voor het eerst ontdekt in 1967 in Colorado bij herten in gevangenschap. Volgens de CDC is het nu aangetroffen bij dieren in ten minste 32 staten, vier Canadese provincies en vier andere landen in het buitenland. De drie staten met de grootste verspreiding van met CWD geïnfecteerde herten zijn Kansas (49 provincies), Nebraska (43 provincies) en Wisconsin (43 provincies). Het meest recente geval bij herten vond afgelopen herfst plaats in Kentucky, volgens het Kentucky Department of Fish & Wildlife. CWD werd voor het eerst gemeld in 1967 in een hertenfaciliteit in gevangenschap in Colorado. CWD zou ontstaan zijn als gevolg van een infectie met scrapie bij schapen die gewoonlijk samenleven met hertachtigen. Ter ondersteuning van deze conclusie bleek uit experimentele infectie van hertachtigen met met scrapie besmet hersenhomogenaat dat scrapieprionen van schapen elanden en witstaartherten kunnen infecteren. Bovendien hebben onderzoeken door Greenlee en medewerkers aangetoond dat experimentele infectie van schapen met CWD een ziekte veroorzaakt die sterk lijkt op conventionele scrapie, wat verder bewijs levert voor een mogelijke oorsprong van CWD door scrapie. Een ander alternatief voor de oorsprong van CWD is het optreden van mutaties in het prioneiwitgen ( Prnp ), wat resulteerde in een eiwit dat gevoeliger is voor omzetting in PrP Sc. Bij mensen komt tot 15% van de TSE-gevallen voort uit Prnp- mutaties. In de afgelopen decennia heeft de ziekte zich snel en geleidelijk geografisch verspreid over 32 staten in de VS. 30% bij wilde populaties in endemische gebieden, en in uitzonderlijke gevallen tot 80-90% bij populaties in gevangenschap.Het vroegtijdig ruimen van geïnfecteerde dieren of hertachtigen met een hoog risico op infectie zou een mogelijkheid kunnen zijn om de prevalentie van CWD te verminderen. CWD is momenteel de gevaarlijkste prionziekte, omdat deze ziekte wilde dieren treft, zich efficiënt verspreidt, een hoge mate van perifere uitscheiding van infectieuze agentia en een lange incubatietijd kent. De mechanismen die betrokken zijn bij de gemakkelijke overdracht van CWD worden niet volledig begrepen, maar brengen waarschijnlijk aanzienlijke vervuiling van het milieu met zich mee. Ook onbekend zijn het aantal en de eigenschappen van prionstammen die betrokken zijn bij natuurlijke CWD en hun bijdrage aan de verspreiding van ziekten. Ten slotte blijft het zoönotische potentieel van CWD tot nog toe een gevaarlijk raadsel.
Difterie (Corynebacterium diphtheriae en Corynebacterium Ulcerans)Besmetting en preventie
De bacterie wordt soms gevonden bij runderen, paarden, geiten en schapen, soms ook bij honden en katten. Het drinken van rauwe, ongepasteuriseerde melk en nauw contact met dieren die de bacterie bij zich dragen, kan leiden tot besmetting. Mensen kunnen elkaar besmetten via de lucht (niezen, hoesten) of via direct contact met een besmette persoon (zoenen, aanraken besmette wond).
Difterie is een besmettelijke ernstige ziekte die wordt veroorzaakt door de Corynebacterium bacterie. De bacterie wordt door hoesten van mens op mens overgedragen. Ook via besmette (huis)dieren, ongepasteuriseerde melk of besmet voedsel kan men de ziekte oplopen. Voor invoering van vaccinatie was difterie een belangrijke doodsoorzaak bij kinderen. In Nederland worden nog sporadisch gevallen van difterie gemeld. Deze gevallen komen dan meestal uit het buitenland. Difterie wordt voornamelijk veroorzaakt door de bacteriën Corynebacterium diphtheriae en Corynebacterium Ulcerans. De bacterie kan een krachtige gifstof, ook wel toxine genoemd, produceren. Die beschadigt weefsels , bijvoorbeeld van de huid of de longen, maar ook van het hart, het zenuwstelsel en de nierbuisjes. De plaats van de infectie bepaalt welke ziekteverschijnselen de patiënt heeft. De tijd tussen besmetting en de eerste verschijnselen is meestal 2-5 dagen, nooit langer dan 7 dagen. Ook de verwante bacterie Corynebacterium ulcerans en Corynebacterium pseudotuberculosis kan soms de gifstof produceren en difterie veroorzaken.Omdat de ziekteverschijnselen afhangen van de plaats van de infectie en of de bacterie de gifstof produceert, kan een patiënt met difterie veel verschillende ziekteverschijnselen hebben. Als de beschadiging van weefsel beperkt blijft tot de neus, is het beloop mild. De patiënt is niet algemeen ziek en er treden meestal geen complicaties op. Bij huiddifterie ontstaan er zweren in de huid. Als de ademweg (keel, luchtpijp en longen) geïnfecteerd is, verloopt de ziekte ernstiger. De patiënt heeft koorts en kan ernstig ziek worden met benauwdheid. Difterie kan tot verstikkingsgevaar leiden. Bij 10 tot 20% van de patiënten tast het gif van de bacterie de hartspier aan. Ook het zenuwstelsel kan beschadigd raken. Verder kan iemand zich erg verslikken, gaan scheel kijken of minder goed zien. Later kan spierzwakte van de ledematen optreden. De complicaties kunnen dodelijk zijn. De risico’s zijn het grootst bij jonge baby’s en heel oude mensen. Difterie kan behandeld worden met difterieantitoxine en antibiotica. Maar dit doet niets tegen al ontstane schade. De kans op overlijden is 3-12%. Volledig gevaccineerde mensen overlijden bijna nooit aan difterie. Vaccinaties bieden een goede bescherming tegen difterie. Herhalingsvaccinaties zijn nodig bij een mogelijke besmetting of bij reizen naar landen waar difterie nog voorkomt. Vaccinatie tegen difterie wordt sinds 1953 aangeboden en is sinds 1957 onderdeel van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP(Rijksvaccinatie programma)). Difterie komt in Nederland nog maar weinig voor. Soms lopen mensen difterie op tijdens een reis naar een land waar difterie nog veel voorkomt. Voordat vaccinatie werd ingevoerd, overleden er elk jaar 100-10.000 mensen aan difterie. Na invoering van vaccinatie is dit aantal sterk gedaald. In Nederland is sinds 1994 geen sterfgeval meer gemeld.
EHDV
In België ligt het Epizootic Hemorrhagic Disease Virus (EHDV) op de loer. De ziekte komt vooral voor bij herten en runderen en wordt verspreid via knutten. EHDV is geen zoönose en dus niet overdraagbaar op mensen. Het virus tast vooral bij runderen en herten de binnenzijde van de haarvaten aan, wat kan leiden tot vochtophoping en zweren op de snuit. Daarbij hebben de dieren koorts, een loopneus en ontstekingen in de mond, neus en darmen. Ook kreupelheid komt voor. Schapen, geiten en kamelen kunnen ook besmet raken, deze dieren worden echter niet ziek. Op 21 september 2023 meldde Frankrijk het eerste geval van EHDV-serotype 8 in het verre zuidwesten van het land, langs de grens met Spanje. In de daarop volgende maanden volgden 3.527 uitbraken in Zuid-Frankrijk, met name rond de Pyreneeën. In 2022 werd het virus ook al aangetroffen in Spanje en Italië. De laatste besmetting was bijna 100 procent identiek aan de variant die in Tunesië werd gevonden. Onderzoekers denken dat het virus met knutten de Middellandse Zee is overgestoken, al dan niet per boot. Eind 2023 verspreidde de ziekte zich verder over Spanje en Italië. Vooral in Spanje zijn veel nieuwe uitbraken gemeld. Bij een verdenking van de ziekte is een onderzoek verplicht. Rond een uitbraak geldt een zone van 150 kilometer, waarbinnen dieren niet naar een andere Europees lidstaat mogen worden vervoerd.
HPAI
HPAI is een besmettelijke dierziekte, die tot hoge sterftecijfers kan leiden bij vogels en kan worden overgedragen op mensen (een zogenoemde zoönose). Het isoleren van de gevonden besmettingshaard en het voorkomen van verdere verspreiding van de ziekte is daarom van het grootste belang. HPAI is op grond van artikel 5 van verordening (EU) nr. 2016/429 een ziekte waarvoor bestrijdingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarnaast is HPAI gecategoriseerd als een A-ziekte voor vogels in de zin van artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de diergezondheidsverordening. Dit betekent dat een lidstaat bij een uitbraak bestrijdingsmaatregelen moet treffen. Verordening (EU) nr. 2020/687 bevat daartoe de door de minister te nemen maatregelen. Één van die maatregelen is het instellen van een beperkingszone die bestaat uit een beschermings- en bewakingszone rond de besmette inrichting in Eefde. In deze gebieden gelden diverse maatregelen. De verboden zijn in beide zones gelijk; verordening 2020/687 voorziet voor de bewakingszone in verhoudingsgewijs meer ruimte voor de bevoegde autoriteit om uitzonderingen op de verboden te verlenen in vergelijking met de beschermingszone. Dit vereist maatwerk door middel van ontheffing verlening. De beschermingszone is een gebied met een straal van 3 km rond de besmette inrichting, zoals aan de hand van een plattegrond is aangeduid in bijlage 1. Een inzoombare, gedetailleerde kaart van die zone is beschikbaar op de website van RVO (https://www.rvo.nl/dierziektenviewer/). De bewakingszone betreft wegen en waterwegen die het gebied met een straal van 10km rond de besmette inrichting begrenzen. In een regeling zijn voornamelijk voorschriften opgenomen ten aanzien van handelingen met dieren en producten die afkomstig zijn van, worden vervoerd naar of aanwezig zijn in een inrichting. Op grond van deze regeling gelden er vervoersverboden voor gehouden vogels, gedomesticeerde zoogdieren, eieren, vlees en karkassen van gevogelte, sperma van andere dieren dan vogels, diervoeders en mest. In enkele gevallen is het toegestaan die dieren en producten toch te vervoeren. De toegestane uitzonderingen en de voorwaarden waaronder van deze uitzonderingsmogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, zijn in de betreffende artikelen opgenomen. De toegang tot inrichtingen waar gevogelte aanwezig is of normaliter wordt gehouden is voor bezoekers verboden, met uitzondering van het woonhuis of een boerderijwinkel of –camping of andere agrarische nevenactiviteit (zogenoemde andere bedrijfsgedeelten), mits fysiek afgescheiden van de vogelverblijfplaatsen. Een deugdelijke fysieke afscheiding betekent de aanwezigheid van een muur of een met platen opgetrokken wand en dergelijke. Afscheiding door middel van een lint of vergelijkbaar materiaal voldoet niet. Bepaalde categorieën bezoekers (zoals politie of medische hulpverleners) hebben wel toegang tot de vogelverblijfplaatsen, voor zover dat noodzakelijk is in het kader van volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of de gezondheid van aanwezige personen in de stal. Een dierenarts mag bijvoorbeeld wel de stal in als sprake is van ziek pluimvee, maar een adviseur van de veevoerindustrie heeft geen toegang tot de stal om te beoordelen of de kippen goed groeien. Het personeel van de bedrijven mag het bedrijf onder voorwaarden betreden. De exploitant van de inrichting moet bovendien een register bijhouden van degenen die zijn inrichting hebben bezocht. Exploitanten van inrichtingen dienen ervoor te zorgen dat hun vogels worden afgeschermd van de op de inrichting aanwezige andere dieren en wilde dieren. Aanvullend op de verplichting tot het afschermen geldt dat een exploitant van een inrichting met commercieel gehouden vogels, met uitzondering van vogels behorende tot fazanten, loopvogels of sierwatervogels, deze vogels ophokt in een gebouw. Een ophokplicht is strenger dan de Europese voorschriften, maar is vanwege de vaak hoge pluimveedichtheid en de grote hoeveelheid van het virus dat in de omgeving aanwezig is, noodzakelijk. Afschermen met netten of open hekwerk biedt onvoldoende bescherming voor commercieel gehouden vogels. De uitzondering voor exploitanten van fazanten, loopvogels zoals de familie van struisvogels, Emoes en Nandoes, en sierwatervogels wordt gemaakt vanwege welzijnsoverwegingen. Houders van deze vogels mogen op andere wijze aan de afschermplicht voldoen. Tot slot is het samenbrengen van vogels in de beschermings- en bewakingszone verboden. Hierbij moet gedacht worden aan tentoonstellingen, wedvluchten of andere evenementen waarbij vogels bijeen worden gebracht. Ingevolge artikel 10 van de diergezondheidsverordening en artikel 3.3a van het Besluit houders van dieren geldt een algemene zorgplicht voor iedere dierhouder om redelijkerwijs al het noodzakelijke te doen of na te laten om besmetting te voorkomen. Dat betreft dus zaken die in zijn macht liggen, zoals zorg dragen voor adequate hygiënemaatregelen, zoveel mogelijk sleepsporen gescheiden houden en in het algemeen het verkeer over zijn bedrijf zo min mogelijk langs de verblijven van het gevogelte leiden.
Direct contact met besmet pluimvee kan leiden tot ernstig verlopende infecties bij mensen. De vrees bestaat dat het virus zodanig verandert dat het zich makkelijk onder mensen kan verspreiden. Dat kan dan zelfs leiden tot een pandemie. Een laagpathogeen aviair influenzavirus kan muteren tot een zeer besmettelijk en dodelijk hoog pathogeen virus. In Hong Kong overleed een man van 62 jaar aan de gevolgen van vogelgriep. Het is het tweede dodelijke geval door vogelgriep H7N9 in Hong Kong. Hong Kong heeft bevestigd dat er nu drie menselijke besmettingen zijn geweest in drie weken tijd. Er wordt gevreesd dat het virus zich verspreid naar Zuid-Korea, Japan en het vasteland van China. In China zelf zijn er tot dusverre zelfs al vier mensen overleden.
De laatste keer dat Nederland werd geraakt door de vogelgriep was in 2003. Bij 1.349 pluimveehouderijen werden toen kippen, kalkoenen en eenden geruimd. In totaal werden 30,7 miljoen landbouw- en hobbydieren gedood.
Op een pluimveeverwerkingsbedrijf in het zuiden van Rusland zijn in februari 2021 zeven medewerkers besmet met de vogelgriepvariant H5N8. Het is de eerste keer dat het hoog pathogene virus bij mensen is aangetroffen. Zij hadden milde klachten, aldus het Russische persbureau Interfax. Rusland heeft de Wereldgezondheidsorganisatie WHO geïnformeerd over de besmettingen. In januari raakten in China ook al twee mensen in China besmet met de H5N6-variant, waarbij een driejarig meisje overleed. In China werd in 2013 voor het eerst een besmetting bij een mens ontdekt. Sinds 2003 heeft het virus 319 mensen geïnfecteerd, waarvan 192 mensen overleden.
Hondsdolheid
Rabiës of lyssa, beter bekend als hondsdolheid, is een virusinfectie van het centraal zenuwcentrum in de hersenen. Het rabiësvirus is het typesoort van het genus Lyssavirus. Wanneer het virus zich in een spier- of zenuwcel bevindt, begint het virus zich te vermenigvuldigen. Het virus wordt verspreid door speeksel van besmette zoogdieren als honden, katten, apen of vleermuizen of wasberen. Dit jaar kreeg alarmcentrale SOS International 136 meldingen binnen van mogelijke besmettingen, waarvan 73 keer in de vakantie maanden juli en augustus. In 106 gevallen was de definitieve diagnose hondsdolheid. Voor de zomermaanden is dat ongeveer een verdubbeling ten opzichte van vorig jaar. In 2013 waren er slechts 21 meldingen waarvan 5 in juli en augustus. In 16 van die gevallen was de definitieve diagnose toen ook echt hondsdolheid. Sindsdien neemt het aantal meldingen en diagnoses van rabiës elk jaar flink toe.
Wereldwijd sterven er 55.000 mensen per jaar aan een besmetting met het rabiësvirus. Tegen een rabiës infectie bestaan geen medicijnen. Ook bestaat er geen test om bij leven vast te stellen of een dier rabiës heeft. Het virus kan alleen worden vastgesteld door laboratoriumonderzoek van de hersenen. Daarvoor moet het dier worden gedood. De afgelopen 40 jaar zijn er in Nederland 5 dodelijke gevallen van rabiës geweest. Allen werden in het buitenland besmet. Met rabiës besmette dieren dragen het virus bij zich zonder er vaak zelf zichtbaar last van te hebben.Het is tot 2024 niet meer mogelijk om een preventieve prik tegen hondsdolheid te halen. Door een landelijk tekort kunnen alleen mensen die al een kuur waren begonnen of op reis met het virus in aanraking zijn gekomen een prik krijgen.
Marburgvirus
In Duitsland zijn op het treinstation van Hamburg twee mogelijke met het dodelijke Marburgvirus besmette passagiers uit een intercity gehaald. Het gaat om een 26 jaar oude geneeskundestudent en zijn vriendin, die net terug waren uit Rwanda. De student was eerder op de dag teruggekomen uit Rwanda, waar hij contact had gehad met een patiënt die positief werd getest op het virus. Samen met zijn vriendin reisde hij van het vliegveld van Frankfurt met de trein naar Hamburg. Hij zou zich onderweg grieperig hebben gevoeld en daarom de hulpdiensten hebben ingeschakeld. Er werden in de trein geen andere mensen besmet. Het zeer dodelijke Marburgvirus is namelijk alleen overdraagbaar van mens tot mens via lichaamsvloeistoffen. Het verspreidt zich dus niet door de lucht. Rwanda meldde vorige week zes doden en twintig besmettingen waaronder personeel van de intensive care afdeling. De uitbraak met het zeer dodelijke virus is een van de grootste in de laatste tientallen jaren voor Rwanda. Het marburgvirus is een zogenoemde virale hemorragische koorts, net zoals ebola. Het is een besmettelijke ziekte waar mensen erg ziek van worden en aan dood kunnen gaan. De klachten zijn hetzelfde als voor het ebolavirus. De bron van het virus is een dierreservoir, het is een zoönose. In 2006 werd bekend dat een buitenproportioneel groot aantal lijders was geassocieerd met grotten en mijnen, wat deed vermoeden dat de natuurlijke gastheer van het virus in een dergelijke omgeving zou moeten leven. Een team van onderzoekers uit de Verenigde Staten en Gabon ontdekte het virus kort daarna in de fruitetende vleermuizensoort Nijlroezet (Rousettus aegyptiacus). Het marburgvirus was het eerste filovirus dat werd ontdekt. Het virus werd voor het eerst beschreven in 1967, toen 37 personen ziek werden in de Duitse steden Marburg en Frankfurt am Main en in Belgrado (Joegoslavië). Het werd veroorzaakt door besmette, Afrikaanse groene meerkatten (Cercopithecus aethiops) uit Oeganda, die werden gebruikt voor het ontwikkelen van vaccins tegen polio. De apen waren ingevoerd door Behringwerke, een Marburgse onderneming, opgericht door de eerste Nobelprijswinnaar voor de Geneeskunde, Emil Adolf von Behring. De onderneming, die toentertijd onderdeel was van Hoechst, later van Dade Behring en daarna van Siemens, was oorspronkelijk opgericht voor het ontwikkelen van sera tegen tetanus en difterie. Uitbraken van deze ziekte zijn bekend in 1967, 1975, 1980, 1987, 1998, 2000, 2004, 2005, 2022, 2023 en 2024. De ziekte heeft een incubatietijd van twee tot tien dagen. Hierna volgen plotseling optredende koorts, hoofdpijn en spierpijn. Binnen een week ontwikkelt zich een maculopapulaire huiduitslag (huiduitslag met vlekken en knobbeltjes) gevolgd door braken, pijn in de borst, buikpijn en diarree. De ziekte kan vervolgens steeds ernstiger worden en gepaard gaan met geelzucht, een delirium, gestoorde leverfunctie en omvangrijke bloedingen. Herstel van de ziekte duurt lang, er kunnen nog zwelling van de teelballen, terugkerende hepatitis en ontstekingen van het ruggenmerg, de ogen of de speekselklieren optreden.In de jaren 80 experimenteerde de toenmalige Sovjet-Unie met het geschikt maken van het marburgvirus voor biologische oorlogsvoering. Dankzij Ken Alibek (voorheen Kanatjan Alibekov), een Sovjet-wetenschapper die in 1992 naar de Verenigde Staten overliep, is meer bekend geworden over de Sovjet-activiteiten op dit gebied. Hij was de eerste onderdirecteur van Biopreparat, de organisatie die zich bezighield met het ontwikkelen van biologische wapens. Wetenschappers van Biopreparat ontdekten dat, in aerosolvorm, er slechts een paar virusdeeltjes nodig waren voor het infecteren van een slachtoffer. Ze onderzochten verder hoe dit virus met een intercontinentale raket van het type SS-18 ingezet kon worden tegen bevolkingscentra in NAVO-gebied. Nadat een van de wetenschappers, dr. Nikolai Ustinov, zichzelf per ongeluk geïnjecteerd had met Marburg, konden zijn collega’s uit zijn stoffelijk overschot een nog dodelijkere versie van het virus isoleren en cultiveren. Deze werd variant U genoemd naar dr. Ustinov. Volgens Alibek waren de Sovjets in 1991 zover dat ze Marburg-variant U in grote hoeveelheden konden produceren. Volgens de plannen zouden dan tien afzonderlijk richtbare, met Marburg U geladen koppen op de genoemde raketten geplaatst worden die daarna in het operationele arsenaal van de Sovjets zouden worden opgenomen.
Miltvuur
Miltvuur of antrax is een infectieziekte, die wordt veroorzaakt door de bacterie Bacillus anthracis en van de eerste ziekten waarvan werd aangetoond dat ze door een bacterie worden veroorzaakt. Miltvuurbacteriën hebben het vermogen tot sporenvorming: ze gaan over in een vorm zonder actief metabolisme en kunnen in deze rusttoestand decennialang overleven en weer actief worden als de omstandigheden zich daarvoor lenen (hoge temperaturen en hoge luchtvochtigheid).
De bacterie kan op verschillende manieren de mens besmetten en bij mensen die met vee of huiden omgaan treedt dan soms een zwarte pijnloze steenpuist-achtige ontsteking van de huid op (de pustula maligna). Deze geneest in de regel zonder ernstige gevolgen; als zij niet wordt behandeld kan de kans op overlijden echter oplopen tot 20%. Bij inademing van miltvuursporen echter kan een longontsteking gevolgd door sepsis optreden die snel dodelijk kan verlopen, vooral indien veel sporen zijn ingeademd; longmiltvuur (anthrax pulmonalis). Miltvuur ook via het maag-darmkanaal worden opgelopen; darmmiltvuur (anthrax intestinalis), dit betreft minder dan 1% van de antrax-gevallen. Bijvoorbeeld wanneer besmet vlees onvoldoende is verhit kan dit tot besmetting leiden. De gemiddelde incubatietijd bedraagt een halve dag tot vijf dagen. Symptomen die daarna optreden zijn sterk verschillend en variëren van steenpuistachtige huidinfectie, longontsteking en een vergrote en ontstoken milt. Bij mensen komen drie vormen van miltvuur voor: de longvorm, de huidvorm en de systemische vorm.
De huidvorm is de vorm van miltvuur die in 95% van de gevallen voorkomt en het is de minst ernstige vorm. Het ontstaat na besmetting via de huid. Er vormt zich een pijnloos maar jeukend bultje op de handen, in de nek of het gezicht. Na 2-3 dagen gaat dit over in een blaartje en daarna in een zweer die bedekt wordt met een zwarte korst. Daaromheen ontstaat vaak een flinke zwelling en een krans van blaasjes. Nadat de korst weg is, blijft een litteken altijd zichtbaar. Soms gaat de huidzweer gepaard met hoofdpijn en koorts. Behandeling met antibiotica zorgt er niet voor dat de zweren sneller genezen, maar voorkomt wel sterfte doordat de bacterie geremd wordt. Als er niet behandeld wordt, kan de ziekte in 10 tot 20 % van de gevallen tot de dood leiden.
De longvorm wordt ook wel ‘wolsorteerdersziekte’ genoemd. Deze vorm ontstaat doordat de sporen worden ingeademd. Eerst ontstaat een normale verkoudheid, maar na 2 tot 4 dagen treedt kortademigheid op. Dit gaat gepaard met hoge koorts en het opgeven van bloed. Zelfs bij behandeling met antibiotica overlijden de meeste patiënten binnen 24 uur.
Na het eten van met de miltvuurbacterie besmet voedsel kan de darmvorm ontstaan, die twee verschillende beelden heeft: de zogenaamde abdominale vorm (abdomen = buikholte) en de orofaryngeale vorm (orofaryngeaal = van mond en keel). In het eerste geval ontstaan misselijkheid en koorts, die overgaan in bloederige diarree en heftige buikpijnen. In het tweede geval ontstaat ook koorts, maar nu gaat het gepaard met moeilijk slikken, lymfklierzwelling in de nek en bloedvergiftiging, waaraan zo’n 50 % van de patiënten uiteindelijk (ongeacht behandeling) sterft.
In de eerste helft van de twintigste eeuw kwam miltvuur nog regelmatig in Nederland voor, maar sinds de invoering van de Destructiewet uit 1957 is het aantal gevallen drastisch afgenomen. Dat betekent niet dat de ziekte in Nederland niet meer voorkomt, maar wel dat miltvuur er uiterst zeldzaam is geworden. In totaal werden sinds 1976 (toen de ziekte aangifteplichtig werd) slechts zeven gevallen van miltvuur bij mensen gemeld, waarvan de laatste twee gevallen in 1994. Er is echter weleens een uitbraak opgetreden na graafwerkzaamheden langs de uiterwaarden van de IJssel waar in het verleden dieren met miltvuur waren begraven. Ook dienen bijvoorbeeld archeologen en landbewerkers alert te zijn op de ligging van de miltvuurbosjes of waar deze gelegen hebben, de “witte plekken”. In 2013 werden bij graafwerkzaamheden in Lent levensvatbare miltvuursporen gevonden op een plek waar vóór 1942 kadavers van aan miltvuur overleden vee waren begraven[4]. In andere delen van de wereld komt miltvuur nog wel veelvuldig voor. In Turkije en Kroatië kwam in 2022 nog wel miltvuur voor.
Verenigde Staten In oktober en november 2001 werd in de Verenigde Staten een aantal brieven met miltvuursporen aan personen en instanties gestuurd, die bij het openmaken vrij kwamen. Dit leidde tot 22 besmettingen die vijf slachtoffers eisten. Een Amerikaanse onderzoeker die toegang had tot de gebruikte bacteriestam, Bruce Edwards Ivins, pleegde in 2008 zelfmoord kort voordat hij voor deze feiten aangeklaagd zou worden. Het bewijs tegen hem was echter waarschijnlijk niet hard genoeg voor een veroordeling, hoewel aannemelijk was dat de sporen uit zijn laboratorium kwamen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de sporen van een zeer virulente stam afkomstig waren (de Ames-stam), zeer geconcentreerd waren en zeer fijn verdeeld en daarnaast gecoat met middelen om de klontering tegen te gaan en de dispersie te bevorderen, aanwijzingen dat ze uit een geavanceerd biologisch wapenlaboratorium afkomstig waren.
Verenigd Koninkrijk In 1942 werden op het Schotse eiland Gruinard militaire proeven met miltvuur genomen om te testen of het als biologisch wapen gebruikt kon worden. Het miltvuur was zo effectief en doordringend dat het eiland 48 jaar lang in quarantaine moest worden gehouden. Tot de jaren ’80 was het een van ’s werelds dodelijkste plekken. Pas in 1986 besloot de overheid het eiland te ‘ontsmetten’. Hoewel het in 1990 veilig werd verklaard, blijft de ondergrond sporen bevatten van antrax. Zelfs een verblijf van een paar dagen heeft zware gevolgen voor de menselijke gezondheid. Daardoor zal het eiland nog enkele honderden jaren ongeschikt blijven voor menselijke vestigingen.
Sovjet-Unie Op het eiland Vozrozhdeniya in het Aralmeer bevindt zich een oud laboratorium dat gebruikt is voor het ontwikkelen van biowapens, waaronder pokken. Hoewel er waarschijnlijk geen monsters van het pokkenvirus meer zijn, was het eiland nog vervuild met andere ziekteverwekkers, met name miltvuur. Het is niet duidelijk hoeveel afval op het eiland is achtergebleven. Het is waarschijnlijk dat de eilandbodem nog steeds vervuild is.
Myxomatose
Myxomatose komt voor bij wilde en tamme konijnen en laatste tijds vooral bij hazen en is hoewel redelijk ongevaarlijk ook besmettelijk voor mensen. De ziekte wordt overgebracht door stekende en/of bloedzuigende insecten (bijvoorbeeld muggen en vlooien)Myxomatose is een ernstige konijnenziekte. Ze wordt verspreid door vectoren (dragers) zoals muggen, konijnenvlooien en onderlinge besmetting via bijvoorbeeld contact, urine of andere virus-houdende lichaamsvloeistoffen. De ziekte kent een tweejaarlijkse piek in de zomermaanden. Konijnenfokkers vrezen de besmetting, vaccinatie is echter mogelijk. Het myxomavirus behoort tot de pokkenvirussen (familie poxviridae, genus Leporipoxvirus). Het komt van nature voor bij het Braziliaans konijn (Sylvilagus brasiliensis), waarbij het echter slechts milde ziekteverschijnselen veroorzaakt. Het virus is ook aangetroffen bij het Californische Bachmankonijn (Sylvilagus bachmani). De oorspronkelijke vorm van myxomatose gaf een sterfte van meer dan 90% en het ziektebeeld was goed te herkennen. Het begon met vlekken in de oren die zich ontwikkelden tot tumoren op de kop en rond de geslachtsorganen. De konijnen ontwikkelden bindvliesontsteking die kon leiden tot blindheid en ontwikkelden koorts, werden lusteloos en verloren hun eetlust. Vaak ontwikkelden zich secundaire infecties, die longontsteking konden veroorzaken. Het konijn overleed meestal aan de ziekte zelf of aan secundaire infecties, bovendien zijn zieke of blinde konijnen makkelijke prooien voor roofdieren. De laatste jaren heeft de ziekte een ander karakter aangenomen, veel minder typisch en minder dodelijk. Omdat het ook minder herkenbaar is wordt vaak te laat ingegrepen. De eerste week vertonen de aangetaste konijnen alle tekenen van “snot”, een pasteurellabesmetting. Het begint met rood-omrande, maar niet-tranende ogen. Daarna begint het konijn te niezen waardoor men denkt aan snot. Pas de tweede week beginnen de myxomatose-tumoren zich te ontwikkelen. Deze vorm van de ziekte, ook wel de wildvorm genoemd, is ook overdraagbaar van konijn op konijn zonder de tussenkomst van stekende insecten. Hazen zijn resistent voor de ziekte maar kunnen deze wel overdragen. Doordat de ziekte minder dodelijk werd, maar ook omdat de konijnen resistentie tegen de ziekte ontwikkelden namen de sterftecijfers af. Hoewel er vaccinatie mogelijk is bestaat er geen behandeling tegen myxomatose. Men kan slechts palliatieve zorg bieden in de hoop dat het konijn de ziekte zelf de baas wordt en overleeft. In praktijk worden konijnen met myxomatose door dierenartsen geëuthanaseerd om hun lijden te beëindigen. Op tal van plekken worden in de Achterhoek dode hazen aangetroffen. Daarmee lijkt de eerste grote uitbraak van de vaak dodelijke ziekte Myxomatose een feit. Het gaat om tientallen meldingen in de afgelopen twee maanden, van zowel zieke als dode hazen. In 2016 werd voor het eerst is in Nederland RHDV-2 (Rabbit Haemorrhagic Disease Virus) als doodsoorzaak bij een haas aangetoond. Het dier werd dood gevonden in het werkgebied van de Wildbeheereenheid Aalten, op de grens van de gemeenten Aalten en Winterswijk. De haas is doodgegaan aan zeer acute ontstekingen aan lever en milt. De ziektebacillen worden bij herhaling gebruikt tegen konijnenplagen. Het RHD virus is zeer besmettelijk. Konijnen en hazen raken besmet door zowel direct (dit is onderling) als indirect contact. Voorbeelden van indirect contact zijn: contact met urine en keutels van besmette dieren, en via onder andere besmet water, voedsel, kleding, schoeisel en handen. Ook in de uitwerpselen van roofdieren die een besmet konijn hebben gegeten, kan levensvatbaar virus aanwezig zijn. Daarnaast kan overdracht van het virus plaatsvinden via contact met insecten, zoals vliegen. Gehouden konijnen kunnen tegen beide typen RHDV worden ingeënt. Het RHD-virus is niet besmettelijk voor andere gezelschapsdieren zoals honden, katten, cavia’s en andere knaagdieren.
Newcastle disease (ND)
Een zeer besmettelijke ziekte bij vogels, ook wel pseudovogelpest genoemd. Besmetting met dit virus vindt plaats door contact met zieke vogels, via besmet materiaal of via de lucht. Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) verricht onderzoek naar deze ziekte.Kippen, kalkoenen, kwartels, duiven, struisvogels en kanaries zijn zeer gevoelig voor Newcastle disease. Papegaaiachtigen, eenden en ganzen kunnen het virus bij zich dragen en uitscheiden, maar worden niet altijd ziek van het virus. Mensen die direct in aanraking komen met hoge concentraties ND-virus kunnen daarbij ontstoken ogen krijgen. De ontsteking geneest vanzelf zonder blijvende schade.Pluimvee in Nederland wordt verplicht gevaccineerd tegen Newcastle disease. Binnen de Europese Unie hanteren de lidstaten verschillende regelingen betreffende vaccinatie. In Nederland is het verplicht om bedrijfsmatig gehouden kippen en kalkoenen te vaccineren tegen Newcastle disease. Dit geldt ook voor postduiven die deelnemen aan tentoonstellingen en wedstrijden. Voor hobbypluimvee is vaccinatie in Nederland niet verplicht tenzij de dieren naar tentoonstellingen gaan. Voor de vaccinatie worden zowel levende als geïnactiveerde niet-virulente paramoxyvirus 1 varianten gebruikt. Vaccinatie wordt meestal uitgevoerd door het toedienen van levende vaccins door middel van sprayen of aerosolen. Virusstammen die geen ziekteverschijnselen veroorzaken worden vaak dit vaccin gebruikt.Bedrijfsmatig gehouden pluimvee moet worden gevaccineerd op een wijze beschreven in paragraaf 3 van de ‘Regeling preventie, bestrijding en monitoring besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s’. In deze regeling zijn de randvoorwaarden neergelegd waaraan vaccinatie moet voldoen. Het gaat hierbij om een doelregeling. Doel is dat koppels door vaccinatie antilichaamtiters verkrijgen die voldoen aan de waarden neergelegd in artikel 94 van deze regeling. Een mogelijke infectie moet in het laboratorium worden bevestigd door het aantonen van het virus middels viruskweek dan wel het aantonen van het virusgenoom door een PCR-test. Serologie is alleen van waarde in regio’s waar niet wordt gevaccineerd. Voor de laboratoriumdiagnostiek worden dode of geëuthanaseerde, zieke dieren ingezonden. Op contactbedrijven waar geen ziekteverschijnselen worden gezien worden trachea swabs genomen. Desondanks dat het virus wereldwijd aanwezig is, veroorzaakt alleen de hoogvirulente stam APMV-1 acute en letale Newcastle disease.
Nipah
Een door vleermuizen en soms ook varkens overgedragen zoönotisch virus met een zeer hoog sterftecijfer (40-75%). In Noordoost-Afrika en Zuidoost-Azië zijn al talloze ziekte-uitbraken geweest. Het Nipah-virus behoort samen met het Hendra-virus tot het geslacht Henipavirus , dat ook ziekte-uitbraken heeft veroorzaakt. De meest waarschijnlijke oorsprong van dit virus was in 1947 en er zijn twee varianten, waarvan één met de oorsprong in 1995 en een tweede met zijn oorsprong in 1985. Het Nipah-virus is geïsoleerd uit Lyle’s vliegende vos ( Pteropus lylei ) in Cambodja [9] en viraal RNA gevonden in urine en speeksel van P. lylei en Horsfield’s rondbladige vleermuis ( Hipsideros larvatus ) in Thailand. [10] Ineffectieve vormen van het virus zijn ook geïsoleerd uit milieumonsters van vleermuizenurine en gedeeltelijk gegeten fruit in Maleisië. [11] Antilichamen tegen henipavirussen zijn ook gevonden bij fruitvleermuizen in Madagaskar ( Pteropus rufus , Eidolon dupreanum ) en Ghana ( Eidolon helvum ), wat wijst op een brede geografische verspreiding van de virussen. Sinds mei 2018 is er in Cambodja, Thailand of Afrika geen infectie van mensen of andere soorten waargenomen. In september 2023 meldde India minstens vijf infecties en twee sterfgevallen.
Symptomen: Koorts, hoofdpijn, spierpijn ( myalgie ), braken en/of keelpijn wat gevolgd kan worden door: duizeligheid, slaperigheid, veranderd bewustzijn, acute encefalitis, atypische longontsteking, ernstige ademhalingsproblemen en/of aanvallen.
De eerste gevallen van Nipah-virusinfectie werden vastgesteld in 1998, toen een uitbraak van neurologische en ademhalingsziekten op varkenshouderijen op het schiereiland Maleisië 265 menselijke gevallen veroorzaakte, met 108 sterfgevallen. Een miljoen varkens moesten worden geruimd. In Singapore deden zich elf gevallen voor, waaronder één sterfgeval, onder werknemers van het slachthuis die werden blootgesteld aan varkens die werden geïmporteerd van de getroffen Maleisische boerderijen. Het Nipah-virus is door de Centers for Disease Control and Prevention geclassificeerd als een categorie C-agens . “Nipah” verwijst naar de plaats Sungai Nipah (letterlijk ‘ nipah- rivier’) in Port Dickson , Negeri Sembilan , de bron van het menselijke geval waaruit het Nipah-virus voor het eerst werd geïsoleerd. Het Nipah-virus is een van de vele virussen die door de WHO zijn geïdentificeerd als een waarschijnlijke oorzaak van een toekomstige epidemie in een nieuw plan dat na de Ebola-epidemie is ontwikkeld voor dringend onderzoek en ontwikkeling vóór en tijdens een epidemie in de richting van nieuwe diagnostische tests, vaccins en geneesmiddelen. Symptomen van infectie als gevolg van de uitbraak in Maleisië waren voornamelijk encefalitisch bij mensen en respiratoir bij varkens. Latere uitbraken hebben bij mensen luchtwegaandoeningen veroorzaakt, waardoor de kans op overdracht van mens op mens groter is geworden en er aanwijzingen zijn voor het bestaan van gevaarlijkere virusstammen. Tijdens de uitbraak van het Nipah-virus in 1999, die plaatsvond onder varkenshouders, waren de meeste menselijke infecties het gevolg van direct contact met zieke varkens en het onbeschermd omgaan met afscheidingen van de varkens. Aangenomen wordt dat de overdracht van het Nipah-virus van vliegende vossen op varkens te wijten is aan een toenemende overlap tussen vleermuishabitats en varkensstallen op het schiereiland Maleisië. Er zijn geen speciale medicijnen of vaccins beschikbaar voor de behandeling of preventie van Nipah-virusinfectie. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft het Nipah-virus aangemerkt als een prioritaire ziekte binnen de WHO Research and Development Blueprint. Van 12 tot 15 september 2023 meldde het Ministerie van Volksgezondheid en Gezinswelzijn, de regering van India, zes door laboratoriumonderzoek bevestigde gevallen van het Nipah-virus, waaronder twee sterfgevallen, in het district Kozhikode, Kerala. Afgezien van het eerste geval, waarvan de infectiebron onbekend is, waren de andere gevallen familie- en ziekenhuiscontacten van het eerste geval. Op 27 september 2023 waren 1288 contacten van de bevestigde gevallen getraceerd, waaronder contacten met een hoog risico en gezondheidswerkers, die 21 dagen onder quarantaine staan en onder toezicht staan. Sinds 12 september zijn 387 monsters getest, waarvan zes gevallen positief waren voor een Nipah-virusinfectie en alle overige monsters negatief waren. Sinds 15 september zijn er geen nieuwe gevallen meer vastgesteld. Het is de zesde uitbraak van het Nipah-virus in India sinds 2001.
Papegaaienziekte
Papegaaienziekte is een infectieziekte door de bacterie Chlamydia psittaci, die kan leiden tot een longontsteking en griepachtige klachten zoals koorts, hoofdpijn en hoesten. Door het inademen van stofdeeltjes van opgedroogde mest en snot van besmette vogels en vervuilde vogelkooien kunnen mensen besmet raken. Bij het bladblazen of vegen gvan droge grond kun je besmette stofdeeltjes inademen die tussen de bladeren zitten. Een besmetting kan dan snel gaan. Ook bijvoorbeeld via duivenpoep, waarvan stof op een buitentafel ligt en je neemt dat af, dn kun je de besmette deeltjes ook inademen. Niet alleen door papegaaien, maar ook door parkieten, duiven en andere vogelsoorten wordt de bacterie verspreid en kan deze overgebracht worden op mensen. De besmetting moet behandeld worden met antibiotica om ernstige gevolgen te voorkomen. Volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is er niet één gemeenschappelijke specifieke bron vastgesteld voor de uitbraak, maar bleken wel veel patiënten contact met wilde vogels en hun uitwerpselen te hebben gehad in de vier weken voor de eerste ziektedag. Wanneer je na een bezoek aan een vogelmarkt griepachtige verschijnselen krijgt die maar niet over gaan, is het belangrijk om dit duidelijk te melden bij de huisarts. Door een uitbraak van de papegaaienziekte tussen november 2019 en maart 2020 zijn zeker 66 Nederlanders besmet geraakt. Dat zijn er veel meer dan de gemiddeld tien tot twintig zieken per jaar in de vijf jaar daarvoor. In maart 2024 worden er opnieuw in verschillende Europese landen gevallen van de papegaaienziekte gesignaleerds. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) spreekt van een duidelijke stijging sinds november 2023 waarbij in Nederland al 21 patiënten in het ziekenhuis moesten worden opgenomen, waarvan er een overleed. Ook Duitsland, Oostenrijk, Zweden en Denemarken zien de laatste maanden een toename en in Denemarken overleden al vier mensen.
Pest
Pest is een besmettelijke infectieziekte die wordt overgedragen door vlooien en wilde knaagdieren. Bij de pest kunnen zeer pijnlijke builen op de huid ontstaan. De ziekte heeft in het verleden tot massale sterfte onder de Europese bevolking geleid. De laatste gevallen van pest in Nederland waren aan het begin van de 20e eeuw. Pest is een infectieziekte die wordt veroorzaakt door de bacterie Yersinia pestis. De ziekte is een zoönose wat inhoudt dat de bacterie wordt overgedragen van dieren naar mensen. Er bestaan drie typen pest: builenpest, longpest en septische infecties als gevolg van pest. De tijd van besmetting tot de eerste ziekteverschijnselen hangt af van het type pest en varieert van enkele dagen voor longpest tot ongeveer een week voor builenpest en septische infecties. Builenpest begint met koorts, hoofdpijn en koude rillingen, gevolgd door het ontstaan van zeer pijnlijke builen, met name in de liesstreek en de oksels. Zonder behandeling dringt de bacterie in ongeveer de helft van de gevallen door in de bloedbaan en veroorzaakt sepsis (bloedvergiftiging). Onbehandelde sepsis is vrijwel altijd dodelijk. Longpest is de minst voorkomende, maar meest gevaarlijke vorm van pest. Wanneer geen adequate behandeling wordt toegepast binnen 24 uur na de eerste ziekteverschijnselen, is de ziekte nagenoeg altijd dodelijk. De verschijnselen van longpest lijken op die van een ernstige longontsteking, waarbij de patiënt (bloederig) slijm ophoest en last heeft van pijn op de borst en kortademigheid. Ook kan misselijkheid en braken optreden. Besmette dieren of producten kunnen leiden tot een infectie. Bij longpest wordt de bacterie overgedragen via druppeltjes die vrijkomen tijdens hoesten, niezen en praten. Builenpest kan worden verspreid wanneer pus uit de builen terechtkomt in het lichaam van een gezond persoon. Patiënten met longpest zijn het meest besmettelijk wanneer er sprake is van (bloederige) hoest. Wanneer een patiënt wordt behandeld met antibiotica bedraagt de duur van de besmettelijke periode ongeveer 2 tot 3 dagen. Pest komt al lange tijd niet meer voor in Nederland, het laatste humane geval was in 1929. Wereldwijd komt de pest nog voor in een aantal landen waaronder Madagascar, Congo en Peru. Pestepidemieën ontstonden in het verleden met name wanneer de ziekte bij ratten voor massale sterfte zorgde en de geïnfecteerde vlooien gedwongen werden een andere gastheer te zoeken. Gedurende de periode 2000-2009 zijn in totaal 21.725 vermoedelijke gevallen van pest gemeld.
Q-koorts
Op een pluimveebedrijf in het zuiden van Rusland zijn zeven medewerkers besmet met de vogelgriep (H5N8). Het is de eerste keer dat het hoogpathogene virus bij mensen is aangetroffen. Er is tot nu toe geen bewijs gevonden van overdracht van mens op mens.
Runderen vatbaar voor influenza A-virussen
Voor een onderzoek zijn twee Amerikaanse Holstein-koeien onderzocht. Van deze koeien is bekend dat ze besmet waren met het H5N1-vogelgriepvirus. De melkklierblaasjes vertoonden verzwakkingen, wat onder meer leidt tot afbraak, vervelling en uierontsteking. De ontsteking was ook via de melk aantoonbaar. Daarnaast werden siaalzuurreceptoren van de typen a2-3 en a2-6 gevonden in de luchtwegen en het uierweefsel. Deze receptoren zijn koppelingen waarin de influenza A-soorten zich kunnen binden. Vogelgriepvirussen koppelen zich met a2-3, terwijl virussen van zoogdieren, zoals varkens en mensen, de voorkeur geven aan de a2-6. Dat beide soorten receptoren gevonden zijn, wijst er volgens de onderzoekers op dat runderen vatbaar zijn voor deze influenza A-virussen.
In Bodegraven Reeuwijk Zuid-Holland zijn half november 2017 drie leden uit een gezin besmet geraakt. Peter de Groot (61), woonachtig aan de Blaaksedijk-Oost in Heinenoord, nabij de Mijnsheerenlandse geitenhouderij werd in september getroffen. De Q-koorts zorgde bij hem voor wekenlange koorts, vermoeidheid en hoesten. Onderzoekers konden geen oorzaak vinden en het onderzoek naar de herkomst is gestopt. Uit voorzorg heeft de eigenaar van het vleesschapenbedrijf, waar de Q-koortsbacterie is gevonden, de schapen vrijwillig laten vaccineren. GGD en huisartsen zijn extra alert op verschijnselen van Q-koorts. In een buitengebied, in een wijk tegen de Biesbosch aan woont de zeven jarige Emma van de Pluijm. In de omgeving zijn veel boeren met schapen, koeien en geiten. Alhoewel Q-koorts bij kinderen zelden voor komt werd Esmma toch besmet. Er zijn slechts dertien minderjarigen bij wie de diagnose Q-koorts officieel is vastgesteld. Aan de Q koorts hield Emma hetverwante Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS) over te hebben gehouden waardoor ze vooral ’s avonds nog dagelijks spierpijn heeft en vaak moe is. De afgelopen tien jaar overleden er in ons land 74 mensen aan Q koorts.
Geitenhouderijen vergroten de kans op longaandoeningen. Toch wordt de mest uitgereden tot dichtbij woningen en sportvelden. Van de 1.650 ziektegevallen per 100.000 mensen zijn er ruim tweehonderd binnen een straal van een kilometer van dergelijke stallen. Dat is ruim zeven procent meer ziektegevallen. Nieuwe geitenbedrijven komen er in Gemert-Bakel er niet bij en bestaande mogen niet meer uitbreiden. De gemeente neemt in de herziening van het bestemmingsplan de regels van de provincie Noord-Brabant op, die zijn toegespitst op de geitenhouderij
In 2007 was er in Nederland een massale uitbraak van Q-koorts onder geiten rond het dorp Herpen in Noord Brabant, waarbij ruim vierduizend mensen ziek werden en 74 van hen overleden. Volgens de officiële cijfers hebben tussen de 1200 en 2400 mensen QVS en zijn er minstens 700 à 800 mensen met chronische Q-koorts. De Staat was naar het oordeel van de Rechtbank in Den Haag niet aansprakelijk voor de schade van Q-koorts-patiënten. 297 mensen spanden een civiele rechtszaak aan en verloren deze in de eerste instantie. Uiteindelijk besloot de Staat tot een schikking en maakte 15,5 miljoen euro vrij. 1 miljoen euro hiervan gaat op aan ‘uitvoeringskosten’ van de regeling en 14,5 miljoen euro wordt verdeeld onder de slachtoffers. Tot de mensen die geld kunnen krijgen horen: mensen met chronische Q-koorts, mensen met het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS) en mensen met ‘een op QVS gelijkend ziektebeeld’. De besmetting moet hebben plaatsgevonden tussen 1 januari 2007 en 31 december 2011 en de diagnose moet vóór 1 oktober 2018 gesteld zijn. Iedere patiënt kan aanspraak maken op maximaal 15.000 euro. In totaal heeft de minister 15,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de patiënten. Ook nabestaanden van patiënten die inmiddels zijn overleden mits zij kunnen aantonen dat de overledene aan Q-koorts heeft geleden. Patiënten kunnen vanaf 1 oktober een aanvraag indienen. Aan de hand van de beoordeling wordt bepaald hoeveel geld er per individueel geval wordt uitgekeerd. De overheid neemt tot 31 januari 2019 de tijd om alle aanvragen te behandelen. De Tweede Kamer sprak zich in maart 2018 al uit voor een vergoeding voor patiënten. In 2008 waren er 1000 meldingen en in 2009 waren er 2.368 meldingen. Van de 4190 bekende Q-koorts meldingen bij het RIVM in de jaren 2007-2013 is 30% buiten Brabant. Ruim tweeduizend anderen die werden besmet en hebben nog steeds klachten als hartklep ontstekingen, ernstige vaatafwijkingen en/of chronische vermoeidheid. In totaal raakten tussen de 50.000 en 100.000 mensen in Nederland besmet met Q-koorts. Daarnaast wordt de Stichting Q-support nog drie jaar gefinancierd met in totaal 3,5 miljoen euro. Meer dan duizend mensen deden al een beroep op de stichting voor advies tot langdurige patiënte trajecten (632). Wat opviel was de complexiteit van de vraagstukken en de veelheid aan problemen waar patiënten zich voor gesteld zagen. Die beperkten zich niet tot hun gezondheid, maar deden zich voor op vrijwel alle leefgebieden: van werk en inkomen tot psychosociale problemen en juridische vraagstukken.
Q-koorts is zeer besmettelijk en kan van met name kleine herkauwers zoals schapen en geiten via de adem worden overgedragen op mensen. Koeien, huisdieren, wild en vogels kunnen op grote schaal ongemerkt geïnfecteerd zijn en de bacterie uitscheiden in onder andere urine, feces, placentair weefsel en vruchtwater. Aangezien klachten en symptomen niet specifiek zijn, is het moeilijk om een diagnose te stellen zonder laboratoriumtest. De ‘Q’ verwijst naar ‘Query’, dat vraag of vraagteken betekent. Tot 1937 was de verwekker van de ziekte namelijk onbekend. Geïnfecteerde dieren vertonen meestal geen ziekteverschijnselen. Bij drachtige geiten en minder bij schapen kan laat in de dracht abortus optreden. Q-koorts wordt veroorzaakt door een pleomorfe coccobacil Coxiella burnetii met gramnegatieve celwand uit de orde Rickettsiales. Na overdracht vermenigvuldigt het micro-organisme zich in de longen en vervolgens vindt via het bloed verspreiding door het lichaam plaats. De daarop volgende systemische symptomen en klinische manifestaties zijn afhankelijk van de geïnhaleerde dosis en waarschijnlijk ook van de karakteristieken van de infecterende stam. De incubatieperiode varieert van 2 tot 48 dagen, met een gemiddelde periode van 14 tot 24 dagen. Een hogere dosis resulteert in een kortere incubatieperiode. De incubatietijd bij dieren is niet bekend.
Q-koorts besmettingen worden opgelopen door het inademen van lucht waar de bacterie in zit. Vooral een maand na de lammerperiode (februari tot en met mei), maar soms ook nog daarna kunnen besmettingen optreden. Het vruchtwater en de moederkoek van besmette dieren bevatten grote hoeveelheden van deze bacteriën, maar kan ook in (rauwe) melk, mest en urine zitten. De bacterie wordt inactief door pasteurisatie of koken. De bacteriën nestelen zich niet in het vlees van de geit of het schaap. De bacterie kan maanden tot jaren in de omgeving overleven. Q koorts wordt niet van mens op mens overgedragen en komt vooral in het zuiden van Nederland regelmatig voor. In 2010 werden net zoals in 2008 en 2009 de meeste meldingen gedaan in de Brabant (176 meldingen) omdat daar veel geitenbedrijven zijn. In de periode 1 januari tot en met 31 december 2010 zijn in heel Nederland 505 ziektegevallen van Q-koorts gemeld. In 2010 gold voor een groot aantal geiten- en schapenbedrijven een vaccinatieplicht, waardoor het aantal ziektegevallen afnam. Meestal geneest acute Q-koorts spontaan na 1 à 2 weken. Er is maar zelden sprake van een dodelijke afloop. Zes maanden na de eerste verschijnselen is ongeveer de helft van de patiënten met klinische symptomen klachtenvrij. Veel patiënten beschrijven na de acute episode echter nog een periode van postinfectieuze vermoeidheid. Dit gaat in een groot deel van de gevallen binnen 6 maanden over en na een jaar is 76% klachtenvrij. Dit is een ander ziektebeeld dan bij een chronische Q-koortsinfectie die zich ontwikkelt bij 1-3% van de patiënten na een acute Qkoortsinfectie. Chronische Q-koorts kan zich ook ontwikkelen na een asymptomatische infectie.
Q-koorts komt vooral voor bij veehouders, dierenartsen, laboratoriummedewerkers die werken met geïnfecteerde dieren of weefselkweken, veehandelaren en medewerkers in dierentuinen, kinderboerderijen en dierenwinkels. Werknemers kunnen worden blootgesteld door contact met besmette materialen, zoals stof, grond, huid van dieren, wol, bont en ongepasteuriseerde melkproducten. Dit betreft bijvoorbeeld medewerkers in een abattoir, in de vleesverwerkende industrie en de wolbewerkingsindustrie. Verschillende uitbraken hebben uitgewezen dat verspreiding plaats kan vinden via kleding, hooi, stro, verontreinigde schoenen en bouwmaterialen. Het is niet uitgesloten is dat Q-koorts ook via besmet bloed kan worden overgedragen.
Sinds 2009 is verplichte vaccinatie ingevoerd voor geiten en schapen in getroffen gebieden in Nederland. In 2010 is deze verplichte vaccinatie uitgebreid over heel Nederland en naar bedrijven met een publieksfunctie. Tevens is een hygiëneprotocol ingevoerd voor alle melkgeiten- en melkschapenbedrijven met meer dan 50 dieren. Alle veehouders (dus ook hobbydierhouders, zorgboerderijen en bedrijven met minder dan 50 melkgeiten en -schapen) zijn verplicht afwijkende abortusaantallen te melden.
Het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU), het Radboud umc, en het Jeroen Bosch ziekenhuis houden een eigen database bij. Deze ziekenhuizen hebben vastgesteld dat 74 patiënten zeker of waarschijnlijk aan Q-koorts zijn overleden.
Q koorts is niet altijd te herkennen en meer dan de helft van de besmette mensen krijgen geen klachten of hebben slechts een griepachtig ziektebeeld. Bij klinisch manifeste gevallen is er een acuut begin met heftige hoofdpijn en hoge, vaak remitterende koorts (temperatuur schommelend tussen 38.5 en 40.5ºC). Verder komen koude rillingen, spierpijn, anorexie, misselijkheid, braken, diarree en relatieve bradycardie regelmatig voor. In zeldzame gevallen komen in het acute stadium ook neurologische afwijkingen voor, zoals meningitis, meningo-encephalitis, verwardheid, extrapiramidale stoornissen, dementie en multiple hersenzenuwafwijkingen. Bij een ernstige besmetting begint de ziekte in korte tijd met heftige hoofdpijn, hoge koorts en een longontsteking met droge hoest en pijn op de borst en kan de bacterie een leverontsteking veroorzaken.
Mannen hebben vaker last van Q-koorts dan vrouwen en ook mensen die roken zijn een risicogroep. De ziekteverschijnselen openbaren zich gemiddeld 2 à 3 tot 6 weken na de besmetting en leiden soms tot een chronische infectie van de luchtwegen of een ontsteking aan het hart. Chronische Q-koorts komt vooral voor bij patiënten met een afweerstoornis en bij hartpatiënten. Bij zwangere vrouwen kan een eerder doorgemaakte Q-koortsinfectie tot chronische Q-koorts leiden. Mensen die zwanger of hartpatiënt zijn of die een afweerstoornis hebben moeten direct contact met melkgeiten en melkschapen vermijden, want er is alleen een vaccin voor dieren beschikbaar en niet voor mensen. De gevolgen van Q-koorts zijn wel te behandelen met antibiotica mits deze tijdig wordt gesignaleerd. Een algemene behandeling van patiënten met chronische Q-koorts ontbreekt. Het algemene beleid is dat een combinatie van twee middelen wordt aanbevolen, waaronder ten minste toediening van doxycycline.(18 maanden tot 4 jaar). Alternatieve behandeling is een combinatie van doxycycline en een chinolon-antibioticum of rifampicine of trimethoprim-sulfamethoxazol gedurende ten minste 2 jaar. Verder zijn ook succesvolle behandelingen met tetracycline, chloramphenicol en lincomycine bekend. Naast antibiotische behandeling kan chirurgie (hartklepoperatie, vaatreconstructie) noodzakelijk zijn.
Een eenmalige extra controle een jaar na acute Q-koorts is nodig om een eventuele chronische infectie op te sporen. (98%). Wanneer een patiënt met acute Q-koorts al bekend is met risicofactoren voor een chronische infectie (hartklep- of vaataandoening), dan moeten in het eerste jaar al meerdere controles van de antistoffen plaats vinden.
Uit een promotieonderzoek van Jeroen van Leuken van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) en het IRAS (Institute for Risk Assessment Science) van de Universiteit Utrecht blijkt dat met behulp van een meteorologisch rekenmodel tot op straatniveau in kaart kan worden gebracht welke mensen en bedrijven een risico lopen om besmet te raken met Q-koorts. Hierbij wordt gekeken naar de bron van de Q-koortsbesmetting (zoals een besmette boerderij) en hoe de bacterie zich verspreidt in de omgeving. Dit rekenmodel maakt het mogelijk om enkele dagen vooruit te voorspellen hoe de Q-koortsinfectie zich zal verspreiden, waardoor huisartsen en dierenartsen risicovolle gebieden nauwkeurig in de gaten kunnen houden en patiënten sneller kunnen onderkennen en behandelen.
In Uruguay was er in 1956 een uitbraak onder het personeel van een vleesfabriek waarvan 814 van de 1358 klinisch verdachte patiënten besmet bleken. Een andere grote uitbraak vond plaats in Zwitserland in 1987. Deze uitbraak werd duidelijk drie weken nadat ongeveer 900 schapen naar de vallei waren afgedaald. De epidemie bereikte alle plaatsen die langs deze route lagen. In totaal ontwikkelde 21,1% van de populatie in deze dorpen Q-koorts gedurende deze periode. In Duitsland raakten 229 mensen geïnfecteerd door een besmet schaap dat net gelammerd had op een veemarkt.
Er zijn tussen 1 en de 32 meldingen per jaar met een gemiddelde van 17 patiënten per jaar. De enorme toename heeft geleid tot steeds verder gaande veterinaire maatregelen om het risico op besmetting van de bacterie C. burnetii van geiten naar mensen te voorkomen. Veterinaire vaccinatie was tot 2010 beperkt beschikbaar. In december 2009 werd gestart met het op grote schaal ruimen van drachtige geiten op met Q-koorts besmette bedrijven.
De infectiebestrijding werd in 2011 aangepast maar het gevaar is nog niet geweken. De Brabantse oud GGD-arts Jos van de Sande leverde een grote bijdrage aan de bestrijding van de Q-koorts en richtte samen met de Provinciale Raad Volksgezondheid het kenniscentrum zoönosen op. Nadat in 2007 en 2008 in vooral Oost-Brabant verschillende uitbraken werden vastgesteld en honderden mensen zich met vage griep- en vermoeidheidsklachten zich bij hun huisarts meldden is er begin maart 2009 plotseling ook een besmetting op een geitenhouderij in Ransdaal. Ron Grooten, notabene een LLTB sub-vakgroepvoorzitter die zelf geiten hield op zijn melkgeitenbedrijf annex zorgboerderij Nuje Caris aan de Karstraat in Ransdaal liet verstandelijk en lichamelijk gehandicapten via de stichting Radar doorwerken terwijl zijn boerderij met ruim duizend geiten op stal besmet was. Grooten verzweeg drie weken lang de uitbraak van Q-koorts. Ook de GGD werd door hem niet geïnformeerd. Medewerkers moesten van hem de besmetting verzwijgen ondanks de gevaren die het opleverde voor henzelf en de bezoekers, waaronder een schoolklas van de Catharinaschool in Heerlen met gehandicapte leerlingen op 18 maart. De begeleiders werden ziek en 4 van de 24 leerlingen en een aantal begeleiders werden tijdens het bezoek besmet met de Q-koorts. 90 procent van de medewerkers van de zorgboerderij werd besmet en 40 procent van hen kreeg daadwerkelijk klachten. Toen op 24 maart de boerderij uiteindelijk toch officieel besmet werd verklaard en geruimd werd, liet zorginstelling Radar medewerkers doorwerken, waarna er opnieuw verschillende medewerkers en bezoekers ziek werden. Een zwangere medewerker die besmet raakte kreeg een miskraam en een scholier werd zo aangetast dat hij nieuwe hartkleppen kreeg, die vervolgens ook werden aangetast door de Q-koortsbacterie. 26 oktober 2013 moesten zijn ouders na steeds aanhoudende eplieptieaanvallen moeten besluiten tot euthanasie.
Na de geconstateerde besmetting melden honderden omwonenden en mensen die in het gebied hebben gefietst of gewandeld zich week na week met klachten bij hun huisarts en de GGD. De GGD hield op haar beurt ook de precieze locatie van de besmettingshaard nog eens bijna twee maanden geheim. Wanneer een journalist van de Limburger in mei 2009 aan Christian Hoebe van de GGD vraagt om welke boerderij het gaat, weigert deze dat te zeggen. Dat werd zo bepaald door het ministeries van Landbouw en Volksgezondheid die moest kiezen tussen economische belangen van de boeren of de gezondheid van burgers. Na de ruiming eind 2009 verhuisde Ron Grooten naar Klimmen en begon aan de Putweg opnieuw een zorgboerderij met dagbesteding.
Uit onderzoek blijkt dat het aantal volwassen melkgeiten ondanks de stop met vijftig procent is gestegen tot meer dan 110.000. Het aantal melkgeiten is in Nederland is in 2020 opnieuw met 4% toegenomen. Het zijn er dit jaar 476.000. In de afgelopen twee decennia steeg het aantal melkgeiten vrijwel onafgebroken. Alleen in 2010 was er een daling van 10 procent van het aantal melkgeiten. Dat kwam door de ruimingen in verband met Q-koorts. In de andere jaren steeg het aantal melkgeiten wel.
Bedrijven in de melkgeitensector worden gemiddeld ook steeds groter. In 2000 had de gemiddelde melkgeitenhouderij nog 117 geiten, inmiddels zijn dat er 837. Er zijn in totaal 569 bedrijven met melkgeiten. De meeste melkgeiten worden gehouden in Noord-Brabant en Gelderland, waar 40 procent van de bedrijven met melkgeiten is gevestigd en ruim de helft van het aantal melkgeiten in ons land wordt gehouden. Ede is de melkgeitenhoofdstad van Nederland, daar zijn er maar liefst 16.500 te vinden. In de 2e Kamer gaan stemmen op voor een algehele geitenstop. Q-koorts patiënten wachten nog altijd op erkenning van de gevolgen van hun besmettingen de Nationale ombudsman vraagt nu voor een derde keer aandacht voor deze groep patiënten. Het is nu 15 jaar na de grote uitbraak, maar nog dagelijks ervaren patiënten ernstige gevolgen. Q-koortspatiënten willen excuses van de overheid en erkenning en herkenning van hun klachten. Dit blijkt uit het onderzoek “Leven met Q-koorts” van de Nationale ombudsman.
Rabiës
Woensdag 28 september 2021 was het de Internationale Dag tegen Hondsdolheid. Dit jaar vond deze internationale dag plaats onder het thema “Sensibiliseer. Vaccineer. Elimineer.” Wereldwijd komt hondsdolheid in zo’n 150 landen voor. Nederlandse alarmcentrales krijgen vrijwel dagelijks meldingen van infecties binnen. Rabiës, of hondsdolheid, lijkt bezig aan een opmars in Nederland. Er zijn nu al op 424 meldingen dit jaar. Vorig jaar zaten we in dezelfde periode tegen 300 meldingen aan.
Gemiddeld komen er jaarlijks 80.000 honden vanuit het buitenland onze grens over, via illegale hondenhandel of als meegenomen zwerfdier. Deze dieren komen veelal uit gebieden waar hondsdolheid voorkomt. De illegale puppyhandel vergroot het risico voor mensen in Nederland om hondsdolheid te krijgen. De puppy’s uit met name Oost-Europa, (Polen Oekraïne) worden vaak niet of te vroeg ingeënt. Jaarlijks worden zo’n 50.000 puppy’s en honden illegaal Nederland binnengesmokkeld. Officieel moeten jonge honden, katten en fretten vanaf 29 december 2014 bij binnenkomst in Nederland verplicht gevaccineerd zijn
Rabiës of lyssa, beter bekend als hondsdolheid, is een virusinfectie van het centraal zenuwcentrum in de hersenen. Het rabiësvirus is het typesoort van het genus Lyssavirus. Wanneer het virus zich in een spier- of zenuwcel bevindt, begint het virus zich te vermenigvuldigen. Het virus wordt verspreid door speeksel van besmette zoogdieren als honden, katten, apen of vleermuizen of wasberen. Dit jaar kreeg alarmcentrale SOS International 136 meldingen binnen van mogelijke besmettingen, waarvan 73 keer in de vakantie maanden juli en augustus. In 106 gevallen was de definitieve diagnose hondsdolheid. Voor de zomermaanden is dat ongeveer een verdubbeling ten opzichte van vorig jaar. In 2013 waren er slechts 21 meldingen waarvan 5 in juli en augustus. In 16 van die gevallen was de definitieve diagnose toen ook echt hondsdolheid. Sindsdien neemt het aantal meldingen en diagnoses van rabiës elk jaar flink toe.
Wereldwijd sterven er 55.000 mensen per jaar aan een besmetting met het rabiësvirus. Tegen een rabiës infectie bestaan geen medicijnen. Ook bestaat er geen test om bij leven vast te stellen of een dier rabiës heeft. Het virus kan alleen worden vastgesteld door laboratoriumonderzoek van de hersenen. Daarvoor moet het dier worden gedood. De afgelopen 40 jaar zijn er in Nederland 5 dodelijke gevallen van rabiës geweest. Allen werden in het buitenland besmet. Met rabiës besmette dieren dragen het virus bij zich zonder er vaak zelf zichtbaar last van te hebben.
Het virus wordt overgebracht door een beet, krab of lik van een besmet dier. Via wondjes in de huid of de slijmvliezen (ogen, mond) dringt het virus het lichaam binnen. Er is na de besmetting een incubatietijd waarvan de lengte afhangt van de plaats waar men gebeten wordt: hoe verder van de hersenen, hoe langer de incubatietijd. Beten in het gezicht hebben de kortste incubatietijd. Eenmaal in het zenuwstelsel zal het virus hondsdolheid veroorzaken en is geen genezing meer mogelijk. Afhankelijk van hoe dicht bij de hersenen de beet of wond zich bevindt, kan het weken tot vele maanden duren voordat de verschijnselen zich openbaren.
Hondsdolheid komt vooral voor in Afrika, Azië en Zuid-Amerika. In de VS wordt de ziekte ook wel overgebracht door beten van wasberen. In Nederland is in 2007 en 2013 één geval van menselijke hondsdolheid geregistreerd. Circa 10 miljoen mensen worden per jaar wereldwijd na een beet profylactisch behandeld. In Nederland wordt een minder besmettelijke variant van het rabiësvirus regelmatig gedetecteerd in vleermuizen, hoewel dit nooit tot besmetting bij mensen heeft geleid. In Nederland zijn tussen 1988 en 2010 twee gevallen van fatale rabiës bekend bij mensen die daarvoor in Afrika waren gebeten door respectievelijk een hond en een vleermuis. Op 26 juni 2013 werd bekend dat een 52-jarige man rabiës had opgelopen na een beet in zijn arm in mei in Haïti. De laatste gevallen van rabiësoverdracht door dieren op mensen in Nederland dateren van 1962. De laatste rabiësuitbraak onder dieren dateert uit 1988. Sindsdien heeft er in Nederland geen overdracht van het klassieke rabiësvirus onder dieren meer plaatsgevonden. House of Animals heeft acht maanden lang onderzoek gedaan naar een malafide hondenhandelaar in het Brabantse Diessen. “Ook daar zagen wij dat een deel van de puppy’s geen antistoffen in het lichaam hadden. Ze zijn waarschijnlijk veel te jong naar Nederland gehaald. Rabiës wordt veroorzaakt door een infectie met het rabiësvirus via speeksel door een beet, krab of lik van een geïnfecteerde hond, vleermuis, vos of kat. Infectie is in veel gevallen dodelijk. Menselijke slachtoffers zijn in theorie besmettelijk maar besmetting van artsen of verplegend personeel komt eigenlijk in de praktijk niet voor. Ook kan men in theorie door een beet of een kus besmet raken. Het ziekteverloop bestaat uit verschillende stadia. In de beginfase treden rillingen, koorts, zere keel, malaise, gebrek aan eetlust, misselijkheid, braken en hoofdpijn op. De plaats van de wond kan jeuken en pijnlijk zijn. Symptomen zijn dan prikkelbaarheid, verhoogde spierspanning en overgevoeligheid voor fel licht en harde geluiden. Het zien van water en pogingen te drinken kan krampen uitlokken van de slikspieren en de ademhalingsspieren die zo onaangenaam zijn dat de patiënt angst krijgt voor water. Soms overlijdt de patiënt al tijdens zo’n krampaanval. Door het verlammen van de kaakspieren zal het slachtoffer gaan kwijlen. In de tweede (neurologische) fase doen zich hyperactiviteit, nekstijfheid, stuiptrekkingen en verlamming voor .In deze fase veroorzaken spiegelende voorwerpen, zoals glas en water heftige krampen. Uiteindelijk raakt de patiënt in coma en overlijdt. De tijd tussen besmetting en eerste ziekteverschijnselen is afhankelijk van een aantal factoren zoals de plek van de beet of kras en de hoeveelheid virus dat het lichaam binnenkomt. Na een beet kan een preventieve behandeling voorkomen dat het virus in het zenuwstelsel terecht komt. De eerste verschijnselen treden meestal 20 tot 60 dagen na besmetting op.Vaccinatie wordt voornamelijk gegeven aan risicogroepen. Direct behandelen van de wond is essentieel. De wond moet worden schoongemaakt met water en zeep en ontsmet worden met betadine of alcohol en liefst binnen 24 uur moet er antiserum worden toegediend in een serie van vijf vaccinaties om de twee dagen. Bovendien moet u antibiotica en mogelijk een tetanusvaccinatie krijgen. Eenmaal vooraf gevaccineerd is er geen antiserum en zijn er minder vaccinaties. Elk jaar krijgen 15 miljoen mensen een rabiës vaccinatie na een beet. In december 2015 ontwikkelde de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE) in samenwerking met de Voedsel – en Landbouworganisatie (FAO) en de Global Alliance for Rabies Control een globaal actieplan uit om hondsdolheid tegen 2030 de wereld uit te helpen. In Zuid-Afrika, Tanzania en de Filippijnen, waar testprojecten van de WHO en de Bill and Melinda Gates Foundation plaats vonden toonden projecten aan dat een combinatie van honden vaccinatie, verbeterde toegang tot menselijk vaccins en sensibilisering een sterke daling in het aantal rabiësgevallen teweeg brengt. Vele landen in Latijns-Amerika zijn de laatste jaren rabiësvrij verklaard. Ook in Zuidoost Azië doet de WHO inspanningen om een einde te maken aan hondsdolheid. In de drie jaar sinds de lancering van een rabiësprogramma in Bangladesh, daalde het aantal besmettingen met maar liefst 50%.
Runderpest
Runderpest (Engels: rinderpest) is meldingplichtige en zeer ernstige virusziekte bij herkauwers. Besmetting treedt op door direct contact of intensief indirect contact tussen zieke en vatbare dieren. Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) verricht diagnostiek voor deze ziekte. Sinds 2011 was de hele wereld officieel vrijverklaard van runderpest maar nu steekt het virus toch de kop weer op onder schapen en geiten in Centraal-Griekenland. De ziekte is het land binnengekomen met de import van schapen en geiten uit Roemenië. Naar verluidt zijn er vanuit dezelfde leverancier ook dieren in andere EU-landen terechtgekomen. 24 juli 2024 arriveerden dierenartsen en experts van de EU in Griekenland om plaatselijke dierenartsen te ondersteunen om grip te krijgen op deze besmettelijke herkauwersziekte. Inmiddels zijn slachthuizen gesloten en zijn tientallen dieren geruimd. De EU-experts zijn extra alert, omdat de dieren afkomstig zijn uit Roemenië, dat ook lid is van de Europese Unie. Eerst werd gedacht dat de dieren uit Turkije kwamen. De Roemeense leverancier zou ook schapen en geiten naar bedrijven in andere EU-landen hebben verkocht. Het eerste geval van runderpest werd op 11 juli ontdekt in de Griekse regio Thessalië, een gebied dat vorig jaar zwaar werd getroffen door overstromingen. Het wassende water nam ook veel kuddes schapen en geiten mee. Het runderpestvirus kan alleen worden overgebracht via direct contact of intensief indirect contact van zieke dieren met dieren die vatbaar zijn voor het runderpestvirus. Het runderpestvirus zit met name in uitvloeiingen uit de neus en ogen van zieke dieren, maar ook in de mest van zieke dieren kan het runderpestvirus voorkomen. De incubatieperiode van de runderpest varieert van 3 tot 15 dagen. Er zijn twee varianten van runderpest, de klassieke en de snelle variant. Deze varianten hebben een verschillend ziektebeeld. De klassieke vorm van de runderpest doorloopt de volgende fasen na de incubatie: koorts en slechte opname van voedsel, ontstoken slijmvliezen, met als gevolg kwijlen en neusuitvloeiingen, maag-darmproblemen met als gevolg zware diarree, het dier sterft binnen 8 tot 10 dagen. De snelle vorm heeft een veel korter ziekteverloop. Bij deze variant krijgt het dier hoge koorts en sterft binnen afzienbare tijd.
Runder TBC
In het Belgische Meeuwen-Gruitrode werd begin november 2015 voor het laatst runder tbc geconstateerd. In de Belgische provincie Limburg werd 11 september op een bedrijf in Neerpelt ook al een besmetting met rundertuberculose vastgesteld. Het bedrijf stond in contact met het bedrijf waar de tbc op 30 juli werd vastgesteld.
Opnieuw moest er epidemiologisch onderzoek en een staltuberculinatie plaats vinden. Dit betekent dat runderen van de omliggende bedrijven de stallen niet mochten verlaten, tenzij met een vrijgeleide van de Provinciale Controle-eenheid. In België zijn sinds 30 juli 2015 167 boerderijen in quarantaine vanwege een uitbraak van rundertuberculose waarbij 63 runderen besmet bleken. Alle boerderijen zijn in contact geweest met het besmette melkveebedrijf in Meeuwen, in de Belgische provincie Limburg waar alle dieren inclusief de honden moesten worden geruimd. Het besmette bedrijf ligt 20 km van de Nederlandse grens bij Weert.
De boerderijen liggen behalve in de provincie Limburg ook in Antwerpen en Luik. Nederlandse bedrijven zijn volgens de Limburgse Land- en Tuinbouwbond (LTTB) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nog niet besmet. België was al tien jaar redelijk tuberculosevrij. Rundertuberculose (runder-tbc) wordt meestal pas in een laat stadium opgemerkt. De meeste besmettingen verlopen zelfs zonder zichtbare klinische symptomen. De ziekte uit zich door hoesten, vermagering en verminderde melkproductie. Het aantal besmettingen binnen een kudde hangt af van de aanwezigheid van open tbc. Naast runderen kunnen ook andere zoogdiersoorten zoals varkens, honden, paarden en wilde dieren (vooral dassen) besmet worden.
De rundertuberculose wordt veroorzaakt door de bacterie Mycobacterium bovis die via de luchtwegen of via de bek wordt opgenomen. De bacterie is verwant aan de Mycobacterium tuberculosis, die verantwoordelijk is voor tuberculose bij mensen. Van de ongeveer 2000 gevallen per jaar van tbc bij mensen, wordt slechts een heel klein percentage veroorzaakt door Mycobacterium bovis. Het overgrote deel van de mensen die tuberculose krijgen wordt ziek van de Mycobacterium tuberculosis.
Wanneer de bacterie in de lymfeklier belandt dan kunnen door het ontstekingsproces (tuberkel), uitzaaiingen ontstaan naar een of meerdere andere organen voor al naar de longen, waar een tuberkel, knobbel wordt gevormd. Van daaruit zijn uitzaaiingen naar meer organen mogelijk. De verschijnselen die optreden, verschillen al naar gelang de organen die zijn aangetast. Bij runderen zijn dat vooral de longen en de uier. Als een open verbinding ontstaat van zo’n tuberkel met de buitenwereld is er sprake van open tuberculose. Andere vormen zijn pareltuberculose (aantasting borstvlies en/of buikvlies), uiertuberculose en niertuberculose.
In de eerste fase van de infectie blijft de bacterie nog binnen het rund (gesloten tbc) maar in de tweede fase breekt de tuberkel open en wordt de bacterie verspreidt via hoesten, via urine of melk en is het open tbc. Rundertuberculose is vooral bij open tbc besmettelijk.
Nederland heeft in 1999 de officiële tbc-vrije status gekregen die wordt gecontroleerd door runderen bij het slachten te testen. Tuberculinatie is een snelle test die een goede indicatie geeft, maar voor een definitieve diagnose is het noodzakelijk sectie te doen met aansluitend bacteriologisch onderzoek. Ook wordt koemelk gepasteuriseerd om risico’s van besmetting via melk uit te sluiten. De tbc-vrije status komt officieel in gevaar indien per jaar meer dan 0.1% van een bedrijf een besmetting heeft. Rundertuberculose is besmettelijk voor mensen door bijvoorbeeld het drinken van rauwe melk. In Nederland komt de ziekte sinds de jaren 50 en 60 niet meer voor.
2 juli 2008 werd kortstondig ook in Nederland rundertuberculose geconstateerd. De besmetting kwam van een bedrijf in Engeland die runderen exporteerde naar zes verschillende Nederlandse bedrijven. 21 bedrijven die contact hadden met de besmette kalveren werden in quarantaine gezet. Op de zes bedrijven werden in totaal 32 dieren positief getest en 60 werden verdacht. De bedrijven werden succesvol geruimd. Eind 2012 werden in een Nederlands slachthuis ook twee gevallen van rundertuberculose vastgesteld. De bewuste runderen waren afkomstig uit België uit een bedrijf in de provincie Luik. Dat bedrijf werd meteen na de ontdekking geruimd. In april 2013 werd in het Verenigd Koninkrijk een kwart meer koeien geslacht als gevolg van runder tbc. Het ging om ruim 3.000 runderen. Ondanks het nieuwe vaccinatieprogramma in Wales had de ziekte zich verder verspreid. Tussen 2008 en 2012 lag het aantal gedwongen slachtingen door de ziekte op 186.664. In 2013 werden 32.620 dieren verplicht geslacht vanwege tbc, in 2012 was dat nog 37.734. Frankrijk In november 2014 was er een uitbraak in het Franse departement de Loire waar 275 vleeskoeien moesten worden geruimd. De tbc kwam aan het licht in slachthuis war bleek dat de bron een kudde Charolais runderen was uit de plaats Saint-Galmier. Dertig bedrijven met duizenden runderen moesten worden onderzocht. De gedupeerde veehouder kreeg een schadevergoeding van 100.000 euro De Europese Unie trekt dit jaar 62 miljoen euro uit voor de bestrijding van runder tbc. >Behalve runder tbc heeft anno 2019 maar liefst 90 procent van de sector ook last van ander ziekmakende bacteriën. 80 procent van de rundveehouderijen hebben dieren die besmet zijn met de darmbacterie campylobacter bacterie. maar ook de STEC (25%)en de ESBL bacterie (15%)komt voor en bij 4% van de bedrijven is er salmonella gevonden. Ook de veehouders zelf blijken soms besmet, bij 2% van hen kwam campylobacter voor en zelfs de STEC bacterie werd aangetroffen.
Schurft/Scabiës
Scabiës (schurft) bij de mens werd al voor de jaartelling door Aristoteles beschreven. In 1634 verscheen het boek Insectorum Theatrum van Thomas Moffett, waarin één van de eerste beschrijvingen van de mijt staan. De scabiësmijt werd in 1687 in Italië beschreven en getekend. In grote delen van Europa, inclusief Frankrijk, was de methode van het met de naald de mijt extraheren nog niet bekend, evenmin van het aantonen van de mijt.
Scabiës komt wereldwijd bij alle sociale klassen, rassen en leeftijden voor. Epidemieën komen voor tijdens oorlogen, armoede, slechte hygiëne, overbevolking en seksuele promiscuïteit.
Scabiës (schurft) wordt veroorzaakt door de Sarcoptes scabiei (schurftmijt; orde: Acarina, familie: Acaridae). De ziekte komt voor bij de mens en een groot aantal diersoorten. Gewone scabiës is niet erg besmettelijk: over het algemeen is minimaal 15 minuten lichamelijk contact nodig. Patiënten met gewone scabiës zijn 12 uur na de start van een behandeling met bijvoorbeeld Permetrine Proleha niet meer besmettelijk, dat is na de hygiënische maatregelen én het douchen. Binnen een gezin of een woongemeenschap heeft een individuele behandeling weinig zin. Alle gezins- of woongemeenschap leden moeten gelijktijdig worden behandeld.
Er zijn meer dan 15 verschillende schurftvarianten. Schurft bij mensen wordt veroorzaakt door de Sarcoptes scabiei var hominis, die een ovaal, wit lichaam heeft met een platte onder- en bovenkant en 8 poten. De rug heeft borstels en stekels (denticuli) die helpen bij het graven van een gangetje in de opperhuid van de mens. Het vrouwtje wordt het meest gezien en is ongeveer 0,4 mm bij 0,3 mm groot. Het mannetje is kleiner: 0,2 bij 0,15 mm. Het gangetje wordt door het volwassen vrouwtje gegraven en bevindt zich tussen het stratum corneum (hoornlaag) en stratum granulosum (korrellaag) van de huid. Ze graaft met behulp van een secreet dat lysis (oplossing van celmateriaal) van de oppervlakkige cellen veroorzaakt. Het product daarvan vormt haar voedsel. Ze graaft 0,5 tot 5 mm per dag en een gangetje wordt maximaal 15 mm lang. In het gangetje vindt copulatie plaats, waarna het mannetje sterft. Gedurende de rest van haar 4 tot 6 weken durende leven legt zij 2-4 eitjes/dag (in totaal 40 tot 60 eitjes). Na 2 tot 7 dagen kruipt er een zespotige larve uit het ei die naar het huidoppervlak gaat en op de huid leeft. De larve maakt kleine gaatjes in haarfollikels of huidplooien om zich te voeden of te vervellen, waarna hij overgaat in de achtpotige nymfefase. Na enkele vervellingen ontwikkelt het mannetje zich in ongeveer 9-10 dagen en het vrouwtje in 12-15 dagen tot een geslachtsrijpe mijt. De mijten lopen in alle ontwikkelstadia over het menselijk lichaam behalve het vrouwtje in het legstadium (Hafner et al 2009).
Naast het ontstaan van de huidbeschadigingen door de gangetjes van de mijt zijn de belangrijkste symptomen jeuk en een ontstekingsreactie in de huid. De periode tussen het tot stand komen van de besmetting en het uitbreken van de eerste ziekteverschijnselen bedraagt meestal 2 tot 6 weken, maar bij een verminderde overgevoeligheidsreactie en verminderde immuun status kan dit tot maanden duren (Bouvresse 2010). (Gangbaar is om uit te gaan van een incubatietijd van maximaal 10 weken voor mensen die immuun gecompromitteerd zijn en in zorginstellingen). Bij een herbesmetting kan de jeuk al na 1 tot 4 dagen ontstaan, nog voordat er gangetjes zichtbaar zijn, omdat de overgevoeligheid dan al bestaat. Een van de belangrijkste symptomen van scabiës is nachtelijke jeuk. De jeuk is meestal ’s avonds/’s nachts in bed en bij warmte het ergst. Naast jeuk op de plekken waar de mijten zitten, is er een meer algemene jeukende uitslag die vaak verspreid over het hele lichaam voorkomt en die geen relatie heeft met de plaats of het aantal mijten. De jeuk neemt in de loop der dagen toe. Kenmerkend zijn de gangetjes die de mijt graaft op voorkeursplaatsen: tussen de vingers, zijkanten en plooien van de handpalm, buigzijde van de pols, strekzijde van de ellebogen, de mediale voetrand, enkel en wreef. Ze zien er uit als smalle, gekronkelde, iets verheven bruine laesies. Gangetjes zijn lang niet altijd te vinden omdat ze vaak dan al kapot gekrabd zijn. Mensen met overgevoeligheid en eczeem reageren vaak op scabiës met een verergering van het eczeem, wat de diagnose scabiës kan bemoeilijken. De mens is de belangrijkste gastheer voor de humane scabiësmijt. De dierlijke scabiës komt onder andere voor bij honden, vee, varkens, geiten en schapen. Een zoönotische infectie is zeldzaam (maar wel beschreven). Besmetting met de dierlijke scabiësmijt heeft vergeleken met de menselijke een andere verdeling van de huidafwijkingen (vooral op de delen die contact hebben met het dier). De aandoening gaat vanzelf over en er is geen behandeling nodig. Dierlijke mijten kunnen zich niet reproduceren in de menselijke huid. Ze kunnen wel voorbijgaande jeuk veroorzaken. Tot 1999 was er een aangifteplicht voor iedere patiënt met scabiës. Er werden jaarlijks 1000 tot 1300 patiënten gemeld. Sinds 2008 geldt er impliciet een meldingsplicht voor scabiës crustosa en scabiës in instellingen. In 2022 en begin 2023 zijn de besmettingen ernstiger en hardnekkiger dan ooit. Schurft kan resistent raken tegen permetrine en dan is er een inwendige behandeling nodig met Ivermectine Xiromed. Een kuur bestaat uit 2 x 5 pillen die met een tussentijd van een week dienen te worden ingenomen. Dus 15 mg per inname. Extra uitslag door eczeem moet eventueel aangepakt worden met Topicorte.
Tuberculose
Tuberculose (tbc(Tuberculose)) is een infectieziekte door een bacterie. Als de bacterie in je lichaam komt kun je ernstige infecties (ontstekingen) krijgen. Vaak komt tuberculose voor in de longen. Longtuberculose kan besmettelijk zijn. Tuberculose kan ook in de botten, lymfeklieren, wervels of andere delen van het lichaam zitten. Dan is het niet besmettelijk. Tuberculose is goed te behandelen. In Nederland komt tuberculose weinig voor maar door de grootschalige immigratie zijn de kansen vergroot. De ziekte uit zich door lange tijd hoesten (bij tuberculose in de longen) en slijm bij het hoesten*, ’s nachts erg zweten, afvallen, geen zin in eten, vermoeidheid, koorts, moeilijker ademhalen. * Iemand die langere tijd tuberculose heeft, kan bloed ophoesten.
Usutu
Sovon en het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) melden een stijging van zieke of dode merels, vooral uit het oosten van het land. Het aantal zieke en dode merels in Nederland is de afgelopen weken toegenomen. De Vogelbescherming wijt de stijging aan het Usutu-virus. “Dat virus veroorzaakte al eerder hoge sterfte onder vogels, met name onder merels. Na de uitbraken in 2016 en 2018 en droge voorjaren kwam de populatie in een vrije val”, Het virus komt uit Afrika en wordt overgedragen door muggen en is vooral onder vogels levensgevaarlijk. Mensen hebben in veruit de meeste gevallen geen klachten. Een enkele keer krijgt een besmette persoon koorts en geelzucht. Een merel die is besmet met het virus is volgens de Vogelbescherming vaak gemakkelijk te herkennen. Ze zien er ongezond en verzwakt uit. Ze zijn makkelijk te benaderen, hebben een slordig verenkleed en zijn sterk vermagerd. Verder hebben ze evenwichtsstoornissen en kunnen ze soms moeilijk vliegen. Na twee tot drie dagen zijn ze dood. Het DWHC die de gevonden dode vogels test op het virus laat weten dat 75 procent van de gevonden merels positief testte. Het onderzoekscentrum meldt ook dat er minder levende merels worden gespot dan normaal. Dat past in de trend die sinds 2005 is ingezet. Volgens de Vogelbescherming waren er van 2018 tot 2020 zijn er 500.000 tot 900.000 broedparen in Nederland. Het Usutu-virus is een door muggen overgebracht flavivirus dat genetisch en antigeen erg lijkt op WNV en behoort tot het antigene complex van Japanse encefalitis . Bovendien deelt USUV in zijn transmissiecyclus met WNV dezelfde muggenvectoren en vogelpopulaties als versterkende gastheren, en vaak circuleren de twee virussen in dezelfde omgeving [52]. In tegenstelling tot WNV lijkt USUV pathogener en dodelijker te zijn voor sommige vogelsoorten, terwijl het zelden ziekte veroorzaakt bij mensen. USUV werd voor het eerst geïsoleerd in Zuid-Afrika in 1959 [ 53 ], en dook voor het eerst op in Europa in 1996, wat leidde tot sterfgevallen onder merels ( Turdus merula ) in de regio Toscane in Italië [ 54 ]. Deze uitbraak werd retrospectief herkend, terwijl de eerste identificatie van USUV in Europa plaatsvond in Oostenrijk in 2001, toen het virus aanzienlijke sterfte onder vogelpopulaties veroorzaakte [ 55 ]. In de daaropvolgende jaren leverde entomologisch en veterinair toezicht bewijs op van USUV-circulatie in verschillende landen in Centraal- en West-Europa [ 52 , 56–59 ]. In de zomer van 2016 werd intense en wijdverspreide USUV-activiteit gemeld in Duitsland, Frankrijk, België en, voor het eerst, Nederland, waar een verhoogde sterfte onder merels en in gevangenschap levende grote grijze uilen werd waargenomen. Nederlands Screening van bloed- en orgaandonoren op WNV-RNA met zeer gevoelige maar kruisreactieve nucleïnezuurtesten heeft geleid tot de incidentele identificatie van menselijke gevallen van USUV-infectie in Oostenrijk, Duitsland en Italië. Seroprevalentiestudies in Italië hebben ook bewijs geleverd van USUV-infectie bij mensen, met een prevalentie die zelfs hoger lijkt te zijn dan WNV-infectie in gebieden waar beide virussen cocirculeren [ 69–72 ]. Symptomatische USUV-infecties bij mensen zijn ongewoon, met tot nu toe slechts 17 gevallen van neuro-invasieve ziekte gemeld in Italië, Kroatië en Frankrijk, die zich presenteren als meningoencephalitis , encefalitis, polyneuritis of gezichtsverlamming . Gezien de grote overeenkomsten tussen USUV en WNV en de uitdagingen bij laboratoriumdiagnostiek, is het denkbaar dat de last van USUV-gerelateerde ziekte wordt onderschat.
Varkenspest
Veevervoerders moeten de hygiëne bij varkenstransporten aanscherpen, waarschuwt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. De besmettelijke Afrikaanse varkenspest rukt op in Duitsland. Daar zijn besmettingen vastgesteld in de deelstaten Hessen en Rheinland-Pfalz. Vervoerders moeten volgens de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vooral letten op het reinigen en ontsmetten (R&O) van diertransportmiddelen. Indien nodig moeten de bedrijven hun maatregelen verder aanscherpen. Bij een zoektocht met honden in het district Bergstrasse in het zuiden van de deelstaat Hessen zijn 44 kadavers gevonden, waarvan minimaal 25 kadavers besmet met Afrikaanse varkenspest. Ook buiten het hekwerk rond het bestaande kerngebied is een met Afrikaanse varkenspest besmet wild zwijn gevonden. Daarom is het kerngebied in het district Bergstrasse naar het zuiden toe uitgebreid. Er worden nieuwe mobiele en vaste hekwerken geplaatst.Na de eerste ontdekking van Afrikaanse varkenspest bij een wild zwijn in de Duitse deelstaat Hessen op 15 juni 2024 is het aantal gevallen van Afrikaanse varkenspest enorm gestegen. Steeds meer Duitse deelstaten vinden dode wilde zwijnen die zijn overleden aan Afrikaanse varkenspest. Nedersaksen, Hessen, Rijnland-Palts en Baden-Württemberg zijn door de besmettelijke varkensziekte getroffen. Bijna dagelijks duikt ergens een nieuwe besmetting van Afrikaanse varkenspest op. De Afrikaanse Varkenspest komt steeds dichterbij Nederland en waart inmiddels al rond in de omgeving van Frankfurt am Main, op een paar uur rijden van de Nederlandse grens en op een klein varkensbedrijf in het Duitse Gerolsheim in het district Bad Dürkheim heerst nu ook varkenspest. Het bedrijf bevindt zich op slechts 300 kilometer van de grens met Nederland. Het aantal uitbraken van Afrikaanse varkenspest op varkensbedrijven in Polen is eind juli 2024 gestegen naar dertig. Polen krijgt de situatie bij wilde zwijnen maar niet onder controle. Er zijn nu 1.093 uitbraken waarbij een of meer wilde zwijnen zijn getroffen. Het totale aantal besmette wilde zwijnen ligt boven de 1.500. In Italië zijn dit jaar al 960 besmettingen bij wilde zwijnen vastgesteld. Er zijn in Letland 321, in Litouwen 297 en in Hongarije 217 besmette zwijnen. Vooral het aantal uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij wilde zwijnen loopt flink op. Het aantal uitbraken van Afrikaanse Varkenspest (AVP) in de varkenshouderij is in 2023 vervijfvoudigd vergeleken met 2022. Er zijn nu zestien Europese landen waar Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens werd vastgesteld. Die bedrijven liggen vrijwel allemaal in het oosten van Europa, op Duitsland en Italië na. Polen is het land met veruit de meeste uitbraken bij wilde zwijnen. In Italië zijn dit jaar vijf uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens. In de regio Lombardije zijn twee uitbraken in Milaan, net buiten het besmette gebied, en twee uitbraken bij gehouden varkens in de provincie Pavia. Daarnaast is het virus opgedoken in Novara, onderdeel van de regio Piëmont. Voor het eerst zijn drie besmette wilde zwijnen ontdekt in Toscane. De meeste besmette zwijnen zijn gevonden in de regio Ligurië en de provincies Parma en Piacenza in de regio Emilia-Romagna. In totaal zijn er dit jaar 1.099 besmette zwijnen aangetroffen in heel Italië. Duitsland kampt met de nadelen van de uitbraak in de deelstaat Hessen. Daar zijn nu acht uitbraken bij gehouden varkens zijn en 217 bij wilde zwijnen. Bij gehouden varkens zijn de meeste meldingen van Afrikaanse varkenspest dit jaar in Servië met 116 uitbraken. Daarna volgt Roemenië met 104 besmette bedrijven. Oekraïne telt 29 besmette varkensbedrijven en in Bosnië en Herzegovina zijn dat er 25. Veel besmette wilde zwijnen zijn aangetroffen in Letland met 475 stuks, in Litouwen zijn dat er 352 en in Hongarije 242.
De Mexicaanse griep kostte in 2014 zo’n 200.000 mensen het leven en is vermoedelijk ontstaan bij het intensief houden van varkens. De groep die na vaccinatie tegen de Mexicaanse griep (H1N1) in 2009 ziek werd, krijgt een schadevergoeding van de Staat. Zij ontwikkelden na de prik narcolepsie: een ziekte waarbij patiënten overdag onverwachts in slaap vallen. De Staat erkende echter geen aansprakelijkheid maar schikte. De klachten ontstonden binnen dertien maanden na de vaccinatie. Het gaat met name om jonge kinderen die ernstige hersenklachten kregen en daardoor invalide raakten. Patiënten hadden de vaccins van Pandemrix of Focetria toegediend gekregen. De Staat en de vaccinproducenten werden eind 2014 formeel aansprakelijk gesteld voor het ontstaan van narcolepsie bij 23 kinderen die in 2009 werden ingeënt. Een deel van hen krijgt compensatie. Het kabinet stelde in 2018 vijf miljoen euro beschikbaar als schadevergoeding voor mensen die als kind gevaccineerd waren en daarna narcolepsie ontwikkelden. Ook in andere Europese landen werden patiënten gecompenseerd. H1N1 stak in 2009 als eerste de kop op in Mexico. De ziekte werd aanvankelijk ook varkensgriep genoemd. In juni 2009 verklaarde de WHO de ziekte tot een pandemie, die een jaar later officieel eindigde. In de zomer van 2009 was er al een vaccin beschikbaar. Volgens wetenschappelijk onderzoek had 1 op de 18.400 revaccineerden een verhoogde kans op narcolepsie. Met 4.096 uitbraken van ligt het totale aantal uitbraken dit jaar hoger dan ooit. Vooral in Bosnië en Herzegovina en Kroatië is AVP de laatste tijd vaak vastgesteld. In 2019 waren de meeste uitbraken, volgens de cijfers van het Animal Disease Information System (Adis). Dat kwam toen grotendeels voor rekening van Roemenië waar 1.724 uitbraken waren. In Roemenië waren er 702 uitbraken en in Servië 762. Het enorme aantal uitbraken van dit jaar is grotendeels toe te schrijven aan Bosnië en Herzegovina en Kroatië. In deze landen is de virusziekte op respectievelijk 21 en 23 juni vastgesteld op backyardbedrijven. De laatste tijd is dat aantal fors gestegen naar 1.405 uitbraken in Bosnië en Herzegovina en 1.094 uitbraken in Kroatië. Het gaat vooral om backyardbedrijven en kleine varkensbedrijven tot 150 varkens. AVP kwam in 2014 vanuit Rusland Letland, Litouwen en Polen binnen. Een hekwerk rond het bedrijf en een bioveiligheidsplan voor elke locatie met varkens zijn verplicht gesteld. De Europese verplichting geldt als het bedrijf vanwege Afrikaanse varkenspest in een beperkingsgebied komt te liggen. Feitelijk betekent dit dat ondernemers dit nu al moeten regelen.
Bij wilde zwijnen is AVP aanwezig in twintig landen. In totaal zijn hier in 2023 zo’n 6.778 uitbraken gemeld. Bijna net zoveel als in 2022, maar minder dan in 2021 en 2020. In die jaren kwamen er 12.150 en 11.027 uitbraken bij wilde zwijnen voor. Bij wilde zwijnen is AVP ook vooral aanwezig in het oosten van Europa, op Duitsland, Italië en Zweden na. In Zweden lijkt de besmetting onder controle: er zijn nu 53 besmette zwijnen gevonden, allemaal in het oorspronkelijke besmette gebied dat wordt omheind. De afgelopen maand zijn in Duitslands nog maar 12 besmette zwijnen aangetroffen in twee gebieden in de deelstaten Brandenburg en Saksen. Ook in Azië zijn er nu uitbraken gemeld. De varkenspest is ongevaarlijk voor mensen, maar bij varkens kan het leiden tot een sterftepercentage van 100 procent. Na de constatering van symptomen leven de dieren vaak niet langer dan vier tot zeven dagen. Wanneer AVP ontdekt wordt op een veehouderij, worden álle dieren gedood, ongeacht of ze gezond of ziek zijn. Dit was vorige week nog in Hong Kong het geval, waar bijna 5600 varkens geruimd moesten worden. Wereldwijd zijn er al miljoenen varkens preventief geruimd vanwege AVP.
Bij slachterij Vion uit Boxtel zijn drie medewerkers aangehouden op verdenking van fraude bij de tracering van vlees. De NVWA meldden dat zij worden verdacht dat zij documenten over de bestemming van vlees hebben vervalst en op die manier opzettelijk onjuiste informatie hebben verstrekt bij een terughaalactie in juli 2022 toen er een ontwormingsmiddel werd aangetroffen in de lever van een bij Vion geslacht varken. Nader onderzoek door de NVWA wees uit dat 390 varkens kort voor de slacht waren behandeld met dat geneesmiddel. De wettelijke limiet werd overschreden, meldt de NVWA, waardoor het vlees van de 390 varkens ongeschikt voor consumptie was en moest van de markt gehaald moest worden. Vion heeft meerdere keren gegevens over de bestemming van dat vlees aan de NVWA verstrekt. Die gegevens bleken niet te kloppen. Daarom startte de NVWA-IOD een strafrechtelijk onderzoek. De NVWA heeft de verstrekte informatie destijds direct beoordeeld. Daaruit bleek dat de bedrijven niet in staat waren om aan te tonen waar de producten van de met het ontwormingsmiddel behandelde varkens heen waren gegaan. Daarom heeft de NVWA de bedrijven opgedragen om het vlees van alle varkens die op dezelfde dag waren geslacht – in totaal zo’n 18.000 – van de markt te halen.
Vibrio Vulnificus
De bacterie Vibrio Vulnificus is een potentieel mogelijk dodelijke bacterie die voorkomt in rauwe zeevruchten en zeewater. Je kunt op twee manieren besmet raken met deze bacterie, namelijk „door besmet voedsel te eten of door je met een snee of tatoeage in water te begeven waar deze bacterie in zit. De infectie is in het bijzonder gevaarlijk voor mensen met een zwak immuunsysteem. Elk jaar worden ongeveer 150 tot 200 Amerikanen besmet met de bacterie. Ongeveer één op de vijf overlijdt. Een 40-jarige vrouw in de VS liep de bacteriële infectie op na het eten van tilapia. Ze kocht de tropische zoetwatervis eind juli op een markt in San Jose en bereidde de vis zelf, zoals ze dat wel vaker deed en at het op. Haar vingers, haar voeten en haar onderlip werden zwart. Ze kreeg een volledige sepsis en haar nieren faalden. Juist vanwege het zeer agressieve beloop van een invasieve V. vulnificus-infectie is een snelle diagnose van belang om adequaat medisch te kunnen handelen. Tevens lijkt V. vulnificus wereldwijd steeds vaker de kop op te steken, zelfs in landen waar men deze bacterie niet zou verwachten, zoals Spanje, Denemarken, Japan en ook Nederland. Jaarlijks worden in de VS ongeveer 150 tot 200 besmettingen gemeld en ongeveer één op de vijf mensen sterft aan de besmetting. Wereldwijd wordt tilapia in meer dan 140 landen gekweekt. Tilapia is de op één na meest gekweekte vissoort ter wereld, niet alleen in de landen waar tilapia wordt geproduceerd, maar bijvoorbeeld ook in de Verenigde Staten, waar het in de supermarkten de op één na meest verkochte vissoort is, na zalm.
Vogelgriep
Op een pluimveebedrijf in het zuiden van Rusland zijn zeven medewerkers besmet met de vogelgriep (H5N8). Het is de eerste keer dat het hoogpathogene virus bij mensen is aangetroffen. Er is tot nu toe geen bewijs gevonden van overdracht van mens op mens.
Runderen vatbaar voor influenza A-virussen
Voor een onderzoek zijn twee Amerikaanse Holstein-koeien onderzocht. Van deze koeien is bekend dat ze besmet waren met het H5N1-vogelgriepvirus. De melkklierblaasjes vertoonden verzwakkingen, wat onder meer leidt tot afbraak, vervelling en uierontsteking. De ontsteking was ook via de melk aantoonbaar. Daarnaast werden siaalzuurreceptoren van de typen a2-3 en a2-6 gevonden in de luchtwegen en het uierweefsel. Deze receptoren zijn koppelingen waarin de influenza A-soorten zich kunnen binden. Vogelgriepvirussen koppelen zich met a2-3, terwijl virussen van zoogdieren, zoals varkens en mensen, de voorkeur geven aan de a2-6. Dat beide soorten receptoren gevonden zijn, wijst er volgens de onderzoekers op dat runderen vatbaar zijn voor deze influenza A-virussen.